ECLI:NL:CRVB:2017:2209

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juni 2017
Publicatiedatum
27 juni 2017
Zaaknummer
15/7397 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Stehouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand wegens bestaande schuld

In deze zaak heeft appellante op 9 mei 2014 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor opleveringskosten van haar voormalige woning. De aanvraag werd afgewezen door het Drechtstedenbestuur op 25 juni 2014, en dit besluit werd na bezwaar gehandhaafd op 28 oktober 2014. De reden voor de afwijzing was dat de aanvraag betrekking had op een schuld, wat in strijd is met de WWB. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond.

Appellante ging in hoger beroep en stelde dat er geen sprake was van een schuld, maar van kosten die minder dan een maand voor de aanvraag waren opgekomen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat volgens artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de WWB, iemand die bijstand vraagt voor het aflossen van een schuldenlast geen recht heeft op bijstand als deze persoon over middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.

De Raad concludeerde dat er inderdaad sprake was van een schuld, aangezien de verplichting tot betaling van de opleveringskosten op 6 februari 2014 was ontstaan en appellante deze kosten niet had voldaan op de dag van de aanvraag. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellante af. De uitspraak werd gedaan door A. Stehouwer, in tegenwoordigheid van griffier C.A.E. Bon, op 27 juni 2017.

Uitspraak

15.7397 WWB

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
23 september 2015, 14/8499 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het Drechtstedenbestuur (het bestuur)
Datum uitspraak: 27 juni 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K.Y. Ramdhan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2017. Namens appellante is
mr. Ramdhan verschenen. Het bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M. de Wolf.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 9 mei 2014 een aanvraag gedaan voor bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de opleveringskosten van haar voormalige woning tot een bedrag van € 3.334,16. De opleveringskosten zijn ontstaan omdat appellante niet binnen een maand na de woninginspectie op 7 januari 2014 de benodigde herstelwerkzaamheden in haar voormalige woning had verricht.
1.2.
Bij besluit van 25 juni 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 28 oktober 2014 (bestreden besluit), heeft het bestuur de aanvraag afgewezen. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, en artikel 44, eerste lid, van de WWB in de weg staan aan verlening van bijstand voor schulden en dat ingevolge het beleid van het bestuur alleen aanvragen met terugwerkende kracht tot maximaal een maand voor de aanvraagdatum in behandeling worden genomen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd op de grond dat hier geen sprake is van een schuld, maar van kosten die opgekomen zijn minder dan een maand voor de datum dat de aanvraag is ingediend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de WWB heeft degene die bijstand vraagt ter aflossing van een schuldenlast en die overigens bij het ontstaan van de schuldenlast, dan wel nadien, beschikte of beschikt over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, geen recht op bijstand.
4.2.
Voor de beantwoording van de vraag of en, zo ja, in hoeverre in dit geval sprake is van een aanvraag om bijzondere bijstand voor schulden is niet alleen van belang dat de strekking van de aanvraag is, dat het om opleveringskosten gaat. En dat was de feitelijke situatie op het moment van de aanvraag. Van een schuld is sprake indien een verplichting tot betaling van een geldschuld is opgekomen waaraan op de dag van de aanvraag nog niet is voldaan.
4.3.
Appellante heeft op 24 april 2014 een specificatie van Groenewegen en Partners Gerechtsdeurwaarders (deurwaarder) ontvangen van de openstaande vorderingen, waaronder de nota herstelkosten woning van 6 februari 2014 (nota). Appellante stelt dat zij die nota niet eerder dan via de specificatie van de deurwaarder van 24 april 2014 kende. Appellante heeft dat niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd. Het ontbreken van de nota in het dossier van het bestuur maakt niet aannemelijk dat appellante de nota niet eerder heeft ontvangen. Op grond van de specificatie van de deurwaarder heeft het bestuur op goede gronden aangenomen dat de opleveringskosten op 6 februari 2014 in rekening zijn gebracht en appellante deze nota niet heeft voldaan. Daarmee is ten tijde van de aanvraag sprake van een schuld.
4.4.
Gelet op 4.1 tot en met 4.3 slaagt het hoger beroep niet en komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Stehouwer, in tegenwoordigheid van C.A.E. Bon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2017.
(getekend) A. Stehouwer
(getekend) C.A.E. Bon

HD