ECLI:NL:CRVB:2017:2209
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A. Stehouwer
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand wegens bestaande schuld
In deze zaak heeft appellante op 9 mei 2014 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor opleveringskosten van haar voormalige woning. De aanvraag werd afgewezen door het Drechtstedenbestuur op 25 juni 2014, en dit besluit werd na bezwaar gehandhaafd op 28 oktober 2014. De reden voor de afwijzing was dat de aanvraag betrekking had op een schuld, wat in strijd is met de WWB. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond.
Appellante ging in hoger beroep en stelde dat er geen sprake was van een schuld, maar van kosten die minder dan een maand voor de aanvraag waren opgekomen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat volgens artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de WWB, iemand die bijstand vraagt voor het aflossen van een schuldenlast geen recht heeft op bijstand als deze persoon over middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
De Raad concludeerde dat er inderdaad sprake was van een schuld, aangezien de verplichting tot betaling van de opleveringskosten op 6 februari 2014 was ontstaan en appellante deze kosten niet had voldaan op de dag van de aanvraag. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellante af. De uitspraak werd gedaan door A. Stehouwer, in tegenwoordigheid van griffier C.A.E. Bon, op 27 juni 2017.