ECLI:NL:CRVB:2017:2207

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juni 2017
Publicatiedatum
27 juni 2017
Zaaknummer
16/3950 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Stehouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand op basis van afstandsverklaring door appellant

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellant tegen de intrekking van zijn bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van Lelystad. Appellant ontving vanaf 2 januari 2014 bijstand op grond van de Wet werk en Bijstand. In januari 2015 werd geconstateerd dat appellant werkzaam was in de garage van een autobedrijf, wat leidde tot een onderzoek naar de rechtmatigheid van zijn bijstand. Tijdens een gesprek op 13 maart 2015 verklaarde appellant afstand te doen van zijn recht op bijstand, waarna het college de bijstand per 13 maart 2015 introk. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep ongegrond.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn verklaring tot stand is gekomen door misbruik van omstandigheden, omdat het college op de hoogte was van zijn psychische problemen en hem onder druk heeft gezet. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn verklaring door misbruik van omstandigheden is verkregen. De Raad concludeert dat appellant voldoende informatie heeft ontvangen over de aard van het gesprek en dat hij in staat was om de gevolgen van zijn afstandsverklaring te overzien. De rechtbank heeft de besluitvorming van het college als zorgvuldig beoordeeld en het hoger beroep van appellant is afgewezen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd.

Uitspraak

16/3950 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
26 april 2016, 15/4804 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Lelystad (college)
Datum uitspraak: 27 juni 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.B.M. Swart, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2017. Namens appellant is verschenen mr. Swart. Het college is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving vanaf 2 januari 2014 bijstand op grond van de Wet werk en Bijstand.
1.2.
Begin januari 2015 heeft een werkcoach, werkzaam voor de gemeente Lelystad (werkcoach), gezien dat appellant aan het werk was in de garage van [naam autobedrijf] aan de [adres] te [woonplaats] ( [naam autobedrijf] ). Naar aanleiding hiervan heeft [naam A] , handhaver en toezichthouder bij de afdeling Werk Inkomen en Zorg van de gemeente Lelystad [A] , in opdracht van het college op 13 januari 2015 een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. In het kader van dit onderzoek heeft [A] appellant bij brief van 12 maart 2015 uitgenodigd voor een gesprek op 13 maart 2015. Appellant is verschenen en heeft met [A] een gesprek gevoerd over zijn werkzaamheden bij [naam autobedrijf] . Appellant heeft aan het eind van dit gesprek verklaard dat hij per ommegaande afzag van het recht op bijstand. Vervolgens heeft hij zijn verklaring ondertekend. Aan appellant is daarbij nog drie dagen bedenktijd gegeven om op zijn verklaring terug te komen, maar appellant heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Per 1 april 2015 heeft appellant zich als zelfstandige bij de Kamer van Koophandel doen inschrijven.
1.3.
Bij besluit van 24 april 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 31 juli 2015 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand met ingang van 13 maart 2015 ingetrokken. Het college heeft aan die intrekking de verklaring van appellant van 13 maart 2015 ten grondslag gelegd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of het college het bestreden besluit heeft kunnen baseren op de verklaring van appellant dat hij met ingang van 13 maart 2015 afstand heeft gedaan van zijn recht op bijstand.
4.2.
Uit het gespreksverslag van 13 maart 2015 blijkt dat appellant onder meer het volgende heeft verklaard:
“Ik ga ermee akkoord per vandaag, 13-3-2015 mijn uitkering in te trekken. Ik ga me inschrijven bij de KVK en ga dan freelance klusjes aannemen om in mijn onderhoud te voorzien. Ik begrijp dat ik drie dagen bedenktijd heb en op dit besluit terug mag komen.”
Uit het verslag blijkt voorts dat appellant ruimschoots in de gelegenheid is gesteld dit verslag volledig door te lezen, dat appellant van die mogelijkheid gebruik heeft gemaakt en dat appellant het verslag vervolgens heeft ondertekend.
4.3.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij niet aan zijn verklaring van 13 maart 2015 gehouden kan worden, omdat deze verklaring tot stand is gekomen doordat het college misbruik heeft gemaakt van de omstandigheden. Het college was bekend met de psychische problemen van appellant, zoals zijn narcistische persoonlijkheidsstoornis, maar heeft hiermee ten onrechte geen rekening gehouden. Het college was er ook al enkele maanden van op de hoogte dat appellant bij [naam autobedrijf] werkzaam was. Omdat het college aanvankelijk geen actie ondernam, is bij appellant de indruk gewekt dat die werkzaamheden geaccepteerd werden. Voorts kreeg appellant nogal plotseling een uitnodiging in de bus voor een gesprek dat al de volgende dag zou plaatsvinden. Een reden werd daar niet bij vermeld. Ten slotte is tijdens het gesprek op 13 maart 2015 op appellant zoveel druk uitgeoefend, dat hij heeft getekend voor het doen intrekken van zijn uitkering. De besluitvorming is om die redenen onzorgvuldig en de aangevallen uitspraak is ongemotiveerd, aldus appellant.
4.4.
Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de verklaring waarin hij met onmiddellijke ingang heeft afgezien van zijn (verder) recht op bijstand door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen. Daarbij is het volgende van belang. Allereerst is wel informatie gegeven over de aard van het gesprek. Zoals staat in de uitnodigingsbrief zou het gesprek op 13 maart 2015 plaatsvinden in het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de verleende bijstand. Tijdens het gesprek heeft appellant verklaard dat hij fulltime (40 uur per week) bij [naam autobedrijf] werkzaam was en dat hij in de veronderstelling verkeerde dat sprake was van een door de gemeente geregelde stageplaats. [A] heeft appellant tijdens dat gesprek verteld dat er ten behoeve van appellant geen stageovereenkomst is tussen [naam autobedrijf] en de gemeente. Uit deze informatie heeft appellant begrepen dat zijn werkzaamheden bij [naam autobedrijf] zouden leiden tot beëindiging van de bijstand. Dat is ook door appellant besproken met [A] in die zin dat hij gevraagd heeft hem nog twee maanden bijstand te gunnen. [A] is vervolgens informatie gaan inwinnen bij een andere medewerker van de gemeente en kwam terug met de mededeling dat de beëindiging van de bijstand alleen met onmiddellijke ingang kon.
4.5.
Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn psychische problemen van dien aard waren, dat hij de gevolgen van die intrekking niet heeft kunnen overzien en om die reden niet aan zijn verklaring gehouden kan worden. Appellant heeft geen medische gegevens overgelegd die zijn stelling ondersteunen.
4.6.
Dat geldt ook voor de door appellant aangevoerde beroepsgrond dat hij door zijn psychische gesteldheid niet in staat was goed gebruik te maken van de drie dagen bedenktijd.
4.7.
Gelet op 4.4 tot en met 4.6 heeft de rechtbank het oordeel dat de besluitvorming van het college niet op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen, en dat appellant aan zijn verklaring te houden is, voldoende gemotiveerd.
4.8.
Uit 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Stehouwer, in tegenwoordigheid van C.A.E. Bon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2017.
(getekend) A. Stehouwer
(getekend) C.A.E. Bon

HD