ECLI:NL:CRVB:2017:2160

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 mei 2017
Publicatiedatum
20 juni 2017
Zaaknummer
15/4595 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van wettelijke rente en kostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure inzake bijstandsverlening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, die hem bijstand had verleend op basis van de Wet Werk en Bijstand (WWB). De appellant verzocht om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente over een bedrag dat het college na zou moeten betalen, maar het college had dit verzoek afgewezen. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de appellant geen recht had op bijstand, omdat deze later was ingetrokken. Hierdoor was er ook geen recht op nabetaling en dus geen wettelijke rente verschuldigd.

Daarnaast ging de Raad in op de kostenvergoeding voor bezwaar. De appellant had zelf de proceshandelingen verricht en er was geen sprake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De kosten die de appellant had gemaakt voor printen, kopiëren en advies werden niet vergoed, omdat deze niet onder de vergoedingsmogelijkheden van het Besluit proceskosten bestuursrecht vallen.

De Raad concludeerde dat er geen onrechtmatig besluit was dat in verband stond met de door de appellant gestelde schade. De rechtbank had zich terecht onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het verzoek om schadevergoeding. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees de verzoeken van de appellant af.

Uitspraak

15/4595 WWB, 17/319 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
19 mei 2015, 14/7986 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 30 mei 2017
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2017. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. H. van Golberdinge.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 12 september 2014 (besluit 1) heeft het college appellant met ingang van 13 augustus 2014 bijstand toegekend ingevolge de Wet Werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Aan appellant zijn de arbeidsverplichtingen ingevolge artikel 9 van de WWB opgelegd. Het college heeft bij afzonderlijk besluit van 12 september 2014 (besluit 2) de bijstand van appellant met ingang van 13 augustus 2014 verlaagd met 30% van de voor hem geldende norm gedurende een maand.
1.2.
Bij besluit van 14 november 2014 (bestreden besluit 1) aangevuld bij besluit van 30 maart 2015 (bestreden besluit 2) heeft het college besluit 1 herroepen in die zin dat appellant wordt ontheven van de sollicitatieverplichting ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB en besluit 2 in zijn geheel herroepen. Tevens heeft het college het verzoek van appellant om vergoeding van wettelijke rente afgewezen.
1.3.
Appellant heeft op 17 september 2014 ingevolge artikel 8:90, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het college verzocht om schadevergoeding. Bij brief van 1 november 2014 heeft het college hierop een reactie gegeven.
1.4.
Bij besluit van 9 december 2014 heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 13 augustus 2014 ingetrokken. Appellant is vanaf die datum een ontslagvergoeding toegekend en beschikt daarmee over voldoende middelen om te voorzien in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen ingesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1
niet-ontvankelijk verklaard, het beroep tegen bestreden besluit 2, voor zover aangevochten, ongegrond verklaard en zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het verzoek van appellant van 17 september 2014 om schadevergoeding.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft uitvoerig zijn standpunt uiteengezet op welke gronden hij in aanmerking meent te komen voor een schadevergoeding en op welke gronden de aangevallen uitspraak respectievelijk niet-ontvankelijk dient te worden verklaard wegens verzuim van essentiële vormen, dan wel om inhoudelijke redenen vernietigd moet worden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
wettelijke rente
4.1.
De rechtbank heeft, anders dan appellant betoogt, met juistheid geoordeeld dat het college terecht het verzoek van appellant om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente over het door het college na te betalen bedrag in verband met de herroeping van het besluit van 12 september 2014 heeft afgewezen. Het college heeft immers bij het onder 1.4 genoemde besluit van 9 december 2014 alsnog de bij besluit van 12 september 2014 toegekende bijstand van appellant ingetrokken. Appellant had achteraf gezien geen recht op bijstand. Dit impliceert dat hij ook geen recht had op enige nabetaling en dat het college hierover dan ook geen wettelijke rente verschuldigd is.
kosten bezwaar
4.2.
Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuur te wijten onrechtmatigheid.
4.3.
Ingevolge artikel 1, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid van de Awb uitsluitend betrekking hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
4.4.
In dit geval heeft appellant zelf de voorkomende proceshandelingen verricht, zodat geen sprake is van een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Ook komen de door appellant gevraagde print-, kopieer- en portokosten en de kosten voor het inwinnen van advies niet voor vergoeding in aanmerking, omdat deze kosten niet zijn vermeld in het Bpb. Anders dan appellant heeft betoogd, heeft het college terecht geen aanleiding gezien voor vergoeding van deze kosten.
verzoek om schadevergoeding
4.5.
Voor vergoeding van schade is ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Awb vereist dat de gestelde schade verband houdt met een onrechtmatig besluit.
4.6.
Appellant heeft aangevoerd dat hij in de zomer van 2013 bij herhaling heeft gesolliciteerd en dat hij, bij zijn pogingen een baan te verkrijgen, zich belemmerd heeft gevoeld door de verschillende niet-geanonimiseerde publicaties die zijn verschenen naar aanleiding van een arbeidsconflict tussen hem en een voormalige werkgever. Hij stelt zich op het standpunt dat het college ingevolge de inspanningsverplichting die op hem ingevolge artikel 7 onder a, van de WWB rust, de hiervoor genoemde belemmering had dienen weg te nemen. Door dit na te laten heeft het college onrechtmatig jegens appellant gehandeld en heeft hij schade geleden. Eveneens heeft appellant schade geleden door het handelen van zijn klantmanager, door het niet in behandeling nemen van e-mailberichten, en doordat het college inbreuk heeft gemaakt op de vertrouwelijkheid van informatie.
4.7.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat in het geval van appellant geen onrechtmatig besluit is aan te wijzen dat in oorzakelijk verband staat met de door appellant gestelde geleden schade. Allereerst heeft het college bij besluit van 14 november 2014 appellant conform zijn verzoek ontheven van de actieve sollicitatieverplichting. Voorts is niet gebleken van enig besluit van het college inhoudende een weigering om de door appellant gestelde belemmeringen weg te nemen, nog los van de vraag of het college de bevoegdheid en de mogelijkheden heeft om dergelijke belemmeringen weg te nemen. Voor zover de gestelde schade geen verband houdt met een onrechtmatig besluit, maar een gevolg is van feitelijk handelen door medewerkers van de gemeente Amsterdam, kan appellant zich wenden tot de civiele rechter. Dat appellant, zoals hij stelt, geen advocaat kan vinden die zijn zaken wil behartigen maakt het voorgaande niet anders. De rechtbank heeft zich dus terecht onbevoegd verklaard kennis te nemen van het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade.
niet-ontvankelijk verklaren aangevallen uitspraak
4.8.
Anders dan appellant heeft betoogd, komt de Raad ingevolge artikel 8:70 van de Abw, wat er verder zij van de door appellant gestelde onvolledige voorlichting en schending van vormvoorschriften door de rechtbank, niet de bevoegdheid toe om een uitspraak van de rechtbank niet-ontvankelijk te verklaren. Deze grond van appellant kan dan ook evenmin slagen.
4.9.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van W.A.M. Ebbinge als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2017.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) W.A.M. Ebbinge

HD