Uitspraak
4 februari 2016, 15/3509 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van De Ronde Venen, waarbij verplichtingen zijn opgelegd in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante ontving bijstand en werd in 2014 medisch onderzocht door keuringsarts C. Geurts. De bevindingen van dit onderzoek leidden tot de conclusie dat appellante in staat was tot maatschappelijke participatie, mits rekening werd gehouden met haar beperkingen. Het college legde haar verplichtingen op, waaronder het starten van een behandeling en het verlenen van medewerking aan haar lichamelijke belemmeringen.
Na een bestreden besluit van 4 juni 2015, waarin het college het bezwaar van appellante ongegrond verklaarde, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 4 februari 2016 het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat de opgelegde verplichtingen niet aan haar konden worden opgelegd vanwege haar toegenomen medische klachten.
De Centrale Raad van Beroep heeft in deze uitspraak geoordeeld dat appellante geen procesbelang heeft bij de beoordeling van haar hoger beroep, omdat het college de opgelegde verplichtingen niet heeft gehandhaafd en appellante geen nieuwe gronden heeft aangevoerd. De Raad verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk, wat betekent dat de zaak niet verder wordt behandeld. De uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, met W.A.M. Ebbinge als griffier, en is openbaar uitgesproken op 30 mei 2017.