ECLI:NL:CRVB:2017:2084
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de terugvordering van bijstandsuitkeringen aan appellante, die niet aan haar inlichtingenverplichting heeft voldaan. Appellante, gescheiden en moeder van vier kinderen, ontving tot 1 augustus 2011 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) voor gehuwden. Na deze datum ontving zij bijstand voor alleenstaande ouders. De problemen ontstonden toen haar ex-partner, A, vanaf 22 augustus 2012 weer bij haar ging wonen, wat zij niet meldde aan het college van burgemeester en wethouders van Breda. Hierdoor werd haar bijstandsrecht over de periode van 22 augustus 2012 tot 1 mei 2013 niet vastgesteld. Het college beëindigde de bijstand per 1 mei 2013 en vorderde een bedrag van € 10.837,54 terug. Appellante heeft in beroep gesteld dat zij recht had op bijstand, maar de rechtbank oordeelde dat zij onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat zij recht op bijstand zou hebben gehad als zij aan haar verplichtingen had voldaan. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd geoordeeld dat appellante niet kon aantonen dat A in de relevante periode recht op bijstand had. De Raad concludeert dat het college terecht heeft gehandeld door de bijstand terug te vorderen, omdat appellante niet kon bewijzen dat zij recht had op bijstand naar de norm voor gehuwden.