ECLI:NL:CRVB:2017:2081

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 mei 2017
Publicatiedatum
14 juni 2017
Zaaknummer
15/4561 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake intrekking en terugvordering AIO-aanvulling met betrekking tot onroerend goed in Turkije

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om zijn AIO-aanvulling in te trekken en terug te vorderen. Appellant ontving van 1 oktober 2008 tot en met 10 april 2013 een AIO-aanvulling, maar meldde op 12 april 2013 dat hij geen woning buiten Nederland bezat. Later, op 29 april 2013, gaf hij aan dat hij wel een woning in Turkije bezat, wat leidde tot een onderzoek door de Svb naar de rechtmatigheid van de AIO-aanvulling. De Svb concludeerde dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door niet tijdig informatie over zijn onroerend goed te verstrekken. De Svb besloot op 9 april 2014 de AIO-aanvulling in te trekken en het onterecht betaalde bedrag van € 8.161,47 terug te vorderen. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep voerde appellant aan dat de Svb onrechtmatig bewijs had verkregen en dat het onderzoek een discriminerend karakter had. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de informatie over het onroerend goed niet in het kader van een project was verkregen, maar uit eigen beweging door appellant was gemeld. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep af.

Uitspraak

15.4561 WWB

Datum uitspraak: 2 mei 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
20 mei 2015, 14/5557 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Küçükünal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2017. Namens appellant is verschenen mr. Küçükünal. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P. Stahl-de Bruin.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft van 1 oktober 2008 tot en met 10 april 2013 een aanvulling op zijn onvolledige ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet ontvangen in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling).
1.2.
Op 12 april 2013 heeft de Svb van appellant het ingevulde formulier ‘Verblijf buiten Nederland’ ontvangen. Op dat formulier heeft appellant aangekruist geen woning buiten Nederland te bezitten. Bij brief van eveneens 12 april 2013 heeft appellant te kennen gegeven zijn AIO-aanvulling per 11 april 2013 te willen beëindigen. Bij brief van 17 april 2013 heeft de Svb de beëindiging van de AIO-aanvulling per 11 april 2013 bevestigd. Vervolgens heeft appellant op 29 april 2013 telefonisch te kennen gegeven weer in aanmerking te willen komen voor een AIO-aanvulling. Daartoe heeft de Svb op 2 mei 2013 aan appellant een aanvraagformulier gestuurd. Bij brief van 29 april 2013, door de Svb ontvangen op 1 mei 2013, heeft appellant de Svb bericht dat hij een huis in Turkije bezit op het adres [adres] te [plaatsnaam] . Hij heeft verklaard dat hij dit huis samen met zijn vrouw heeft gekocht. Zijn vrouw is op 16 augustus 2008 overleden. Het ingevulde aanvraagformulier heeft de Svb op 11 september 2013 van appellant retour ontvangen. In het kader van deze aanvraag heeft de Svb op 18 september 2013, 30 september 2013 en 9 oktober 2013 nadere informatie bij appellant opgevraagd over onder meer de woning van appellant in Turkije, zoals de datum van verwerving, de eigendomsakte en een taxatierapport. In aanvulling op de brief van 9 oktober 2013 heeft de Svb bij brief van 10 oktober 2013 appellant tevens om nadere informatie verzocht over drie op zijn naam staande bankrekeningen, waarvan twee rekeningen niet bekend waren bij de Svb. Naar aanleiding van deze laatste brief heeft appellant bij brief van 25 oktober 2013 de Svb onder meer laten weten dat hij de Svb reeds eerder op eigen initiatief heeft gemeld dat hij een huis in Turkije bezit. Bij besluit van 28 november 2013 heeft de Svb de aanvraag van appellant afgewezen.
1.3.
Uit een tussenrapportage van 6 december 2013 blijkt dat een rapporteur van de Afdeling Bijzonder Onderzoek Svb locatie Rotterdam (Afdeling Bijzonder Onderzoek) op 11 oktober 2013 aan andere medewerkers heeft verzocht nader onderzoek te verrichten naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende AIO-aanvulling. Volgens deze rapportage vindt het onderzoek plaats in het kader van de steekproef ‘Project AIO Verblijf buiten Nederland 2013’. Op 6 december 2013 heeft een gesprek met appellant plaatsgevonden. Tijdens dit gesprek is afgesproken dat appellant zal trachten alsnog de benodigde gegevens met betrekking tot zijn onroerend goed in Turkije in te leveren. Appellant heeft deze gegevens niet ingeleverd, ook niet nadat hij hiertoe bij brief van 6 maart 2014 nogmaals is uitgenodigd.
1.4.
Bij besluiten van 9 april 2014 heeft de Svb de AIO-aanvulling van appellant over de periode van 1 oktober 2008 tot 11 april 2013 (periode in geding) ingetrokken en de over die periode ten onrechte uitbetaalde AIO-aanvulling van hem teruggevorderd tot een bedrag van
€ 8.161,47. Aan deze besluiten heeft de Svb ten grondslag gelegd dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet de gevraagde gegevens over zijn woning in Turkije te verstrekken. Op grond hiervan kan niet worden vastgesteld of het vermogen van appellant de voor hem geldende vermogensgrens overschrijdt.
1.5.
De Svb heeft bij besluit van 24 juli 2014 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen de besluiten van 9 april 2014 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het formulier ‘Verblijf buiten Nederland’ hem is toegestuurd in het kader van het ‘Project AIO Verblijf buiten Nederland 2013’ (project). Naar aanleiding van dit formulier heeft appellant vervolgens op 29 april 2013 aan de Svb het bezit van een woning in Turkije gemeld. Het project levert volgens appellant, zoals uitvoerig in zijn aanvullend beroepschrift gemotiveerd, een verboden discriminatie op zodat het bestreden besluit berust op onrechtmatig verkregen bewijs.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet in geschil is dat de Svb tot 1 mei 2013 niet op de hoogte was van het bezit van appellant van onroerend goed in Turkije. In geschil is de vraag wat de aanleiding is geweest voor de Svb om een nader onderzoek te starten naar het vermogen van appellant en daarmee of de Svb gegevens over diens vermogen rechtmatig heeft verkregen.
4.2.
Gelet op de hiervoor in 1.2 weergegeven feiten en omstandigheden bestaat geen aanleiding om appellant te volgen in zijn standpunt dat hij zijn melding op 29 april 2013 over het bezit van onroerend goed in Turkije heeft gedaan naar aanleiding van het hem toegestuurde formulier ‘Verblijf buiten Nederland’. Appellant heeft op dat formulier immers aangekruist geen woning buiten Nederland te bezitten. Zijn melding van 29 april 2013 lijkt veeleer samen te hangen met de nieuwe aanvraag die appellant na de eerdere beëindiging van de AIO-uitkering heeft ingediend en waarover hij op dezelfde dag als waarop de melding is gedateerd telefonisch contact heeft gehad met de Svb. In welk kader het formulier ‘Verblijf buiten Nederland’ aan appellant is toegestuurd, is in die feitelijke constellatie dus niet meer van belang. Dat appellant niet naar aanleiding van een project, maar uit eigen beweging heeft verklaard dat hij over onroerend goed in Turkije beschikt, wordt voorts ondersteund door de brief van appellant van 25 oktober 2013 waarin hij heeft verklaard dat hij zelf het initiatief heeft genomen om het bezit hiervan aan de Svb door te geven.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat de verkregen informatie over het bezit van onroerend goed van appellant in Turkije niet in het kader van het project is verkregen, zodat een beoordeling of dit project een discriminatoir karakter heeft in dit geding niet beantwoord behoeft te worden. Niet in geschil is dat de door de Svb opgevraagde gegevens in het kader van de onder 1.2 genoemde aanvraag en later in het kader van het door de Afdeling Bijzonder Onderzoek onder 1.3 ingestelde onderzoek naar het vermogen van appellant (eveneens) van belang waren om het recht van appellant op een AIO-aanvulling in de periode in geding vast te stellen. Evenmin is in geding dat appellant deze gegevens niet heeft verstrekt. Tegen de intrekking en terugvordering heeft appellant geen zelfstandige inhoudelijke gronden aangevoerd zodat verdere bespreking hiervan achterwege kan blijven.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de gronden van het hoger beroep niet slagen. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en E.C.R. Schut en
Th.C. van Sloten als leden, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2017.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

HD