ECLI:NL:CRVB:2017:201

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 januari 2017
Publicatiedatum
20 januari 2017
Zaaknummer
16/1080 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van toekenning op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 januari 2017 uitspraak gedaan in het geding tussen appellant en de Pensioen- en Uitkeringsraad. Appellant heeft beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn aanvraag om toekenning op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). De aanvraag was eerder afgewezen op basis van het ontbreken van ziekten of gebreken die verband houden met het overlijden van zijn vader. Appellant, geboren in 1941 in het voormalig Nederlands-Indië, heeft meerdere keren geprobeerd om een uitkering te verkrijgen, maar telkens zonder succes. De Raad heeft vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of gegevens zijn die tot een andere beslissing zouden moeten leiden. De weigering van verweerder om appellant met de vervolgde gelijk te stellen is in overeenstemming met adviezen van geneeskundig adviseurs, die concludeerden dat de psychische klachten van appellant niet direct te relateren zijn aan het omkomen van zijn vader. De Raad heeft het bestreden besluit dan ook in stand gehouden en het beroep ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

16/1080 WUV
Datum uitspraak: 19 januari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 20 januari 2016, kenmerk BZ01918985 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2016. Daar is appellant verschenen, bijgestaan door mr. H.L. van Lookeren Campagne, advocaat. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Pieterse.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1941 in het toenmalig Nederlands-Indië, heeft in juni 2007 bij verweerder een aanvraag ingediend om toekenningen op grond van de Wuv. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen bij besluit van 11 december 2007. Dat appellant vervolging heeft ondergaan heeft verweerder niet kunnen vaststellen. Verweerder heeft evenmin aanleiding gezien om appellant met de vervolgde gelijk te stellen omdat bij hem geen sprake is van ziekten of gebreken die redelijkerwijs verband houden met het overlijden van zijn vader. Tegen het besluit van 11 december 2017 zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2.
Op 20 juli 2010 heeft appellant opnieuw een aanvraag ingediend om toekenningen op grond van de Wuv. Bij besluit van 19 oktober 2010 is dat verzoek afgewezen. Op basis van een nieuw medisch onderzoek heeft verweerder het oordeel gehandhaafd dat appellant niet met de vervolgde kan worden gelijkgesteld omdat bij hem geen sprake is van ziekten of gebreken die redelijkerwijs verbandhouden met het overlijden van zijn vader. Tegen het besluit van 19 oktober 2010 zijn evenmin rechtsmiddelen aangewend.
1.3.
Appellant heeft in juli 2015 wederom verzocht om toekenning van onder meer een periodieke uitkering op grond van de Wuv. Verweerder heeft die aanvraag afgewezen bij besluit 16 september 2015 en die afwijzing na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit op de grond dat bij appellant nog steeds geen sprake is van ziekten of gebreken die redelijkerwijs verband houden met het omkomen van zijn vader en dat appellant om die reden nog steeds niet met de vervolgde kan worden gelijkgesteld.
2. De Raad komt naar aanleiding van wat partijen in beroep hebben aangevoerd tot de volgende beoordeling.
2.1.
Voorop wordt gesteld de brief van juli 2015 door verweerder terecht in behandeling is genomen als een (medisch) herzieningsverzoek ten aanzien van de weigering om appellant met de vervolgde gelijk te stellen. Dat brengt mee dat de eigen ervaringen van appellant tijdens de oorlog bij onderhavige beoordeling buiten beschouwing moeten blijven.
2.2.
Op grond van artikel 61, tweede lid, van de Wuv is verweerder bevoegd op daartoe door de belanghebbende gedane aanvraag een door hem gegeven beschikking in het voordeel van de bij die beschikking betrokkene te herzien. Gelet op het karakter van deze discretionaire bevoegdheid, kan de Raad het bestreden besluit slechts met terughoudendheid toetsen. Daarbij staat centraal de vraag of er nieuwe feiten of gegevens naar voren zijn gekomen die tot een andere beslissing zouden moeten leiden.
2.3.
Van dergelijke gegevens is ook de Raad niet gebleken. De gehandhaafde weigering van verweerder om appellant met de vervolgde gelijk te stellen is in overeenstemming met adviezen van een tweetal geneeskundig adviseurs. Die adviezen berusten op de resultaten van het persoonlijk onderhoud dat de geneeskundig adviseur G.L.G. Kho, arts, in het kader van de Algemene oorlogsongevallenregeling, in maart 2015 met appellant heeft gehad. In de medische adviezen is geconcludeerd dat de psychische klachten van appellant redelijkerwijs niet (rechtstreeks) te relateren zijn aan het omkomen van zijn vader en dat de slechte omstandigheden waarin het gezin in en na de oorlog verkeerde slechts als hooguit indirecte/afgeleide gevolgen van het omkomen van de vader zijn te zien. Er zijn geen medische gegevens voorhanden die aan dit standpunt doen twijfelen. Voor zover namens appellant met de verwijzing naar familieleden, die wel in het kader van de Wuv zijn erkend, een beroep is gedaan op het gelijkheidsbeginsel, kan dit beroep niet slagen. Elk individu verwerkt de meegemaakte oorlogservaringen op zijn eigen wijze waardoor bij een medische beoordeling een vergelijking met lotgenoten niet aan de orde is. Ook het beroep dat is gedaan op het zogenoemde 70+ beleid slaagt niet. Het vervallen van de causaliteitsvereiste voor personen van 70 jaar of ouder geldt alleen voor specifieke, in het Besluit vervallen causaliteit en voortzetting voorzieningen wetten voor oorlogsgetroffenen omschreven, voorzieningen die in het kader van de Wuv aan de vervolgde of de daarmee gelijkgestelde kunnen worden verstrekt.
2.4.
Het bestreden besluit kan dus de terughoudende toets van de Raad doorstaan. Het beroep moet ongegrond worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2017.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) L.V. van Donk

HD