In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de aanvraag van appellante voor kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Appellante had eerder aanvragen ingediend voor kinderbijslag voor haar kinderen, maar deze waren door de Sociale verzekeringsbank (Svb) afgewezen op grond van het feit dat zij niet verzekerd was voor de AKW. De rechtbank had zich onbevoegd verklaard voor het beroep tegen de weigering van de Svb om terug te komen op eerdere besluiten, wat door de Centrale Raad als onterecht werd beoordeeld. De Raad oordeelde dat de rechtbank het beroepschrift ten onrechte had doorgezonden aan de Svb ter behandeling als bezwaarschrift. De Raad kwam tot de conclusie dat appellante recht heeft op kinderbijslag vanaf het derde kwartaal van 2014, maar niet voor het tweede kwartaal van 2014, omdat er op de peildatum geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland bestond. De Svb werd veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.237,50 bedragen.