Uitspraak
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Helmond om appellante in aanmerking te brengen voor verschillende woonvoorzieningen op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Appellante had een aanvraag ingediend voor het verplaatsen van de badkamer naar een slaapkamer, het plaatsen van een tweede toilet op de bovenverdieping, het verhogen van het toilet op de begane grond en het aanbrengen van een wandbeugel in de toiletruimte. Het college heeft de aanvraag voor de meeste aanpassingen afgewezen, met de argumentatie dat een toiletstoel in combinatie met een traplift een adequate voorziening zou zijn voor de nachtelijke toiletgang van appellante.
De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep geoordeeld dat het college niet voldoende zorgvuldig heeft gehandeld. De Raad heeft vastgesteld dat het college had moeten zorgen voor een medisch onderzoek door een arts, aangezien de noodzaak van de gevraagde voorzieningen niet adequaat was beoordeeld. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant vernietigd, maar heeft de beslissing over de proceskosten en het griffierecht in stand gelaten. De Raad heeft zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat appellante recht heeft op een traplift en een toiletstoel, en dat het college haar de keuze moet bieden om deze voorzieningen in natura te ontvangen of via een persoonsgebonden budget (pgb).
De Raad heeft ook geoordeeld dat de kosten voor de traplift en toiletstoel lager zijn dan de kosten voor de verbouwing van de bovenverdieping, en dat het college terecht heeft geconcludeerd dat een verhoogd toilet niet noodzakelijk is. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling bij aanvragen voor voorzieningen op basis van de Wmo.