ECLI:NL:CRVB:2017:1948

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 mei 2017
Publicatiedatum
31 mei 2017
Zaaknummer
16/1820 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na eerstejaars ZW-beoordeling en geschiktheid van functies

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Het Uwv had vastgesteld dat appellante met ingang van 23 januari 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Appellante ontving eerder ziekengeld na haar ziekmelding op 23 december 2013 en had een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. De rechtbank oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de beoordeling ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante.

Tijdens het hoger beroep heeft appellante nieuwe medische informatie ingediend, waaruit zou blijken dat zij lijdt aan chronische vermoeidheid. Het Uwv heeft echter bevestigd dat de eerdere beoordelingen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep correct waren en dat de medische grondslag van het bestreden besluit stand kan houden. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak is gedaan op 31 mei 2017 door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

16/1820 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
25 februari 2016, 15/3018 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 31 mei 2017
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. R.S.S. IJff. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
L. den Hartog.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante ontving een uitkering op grond van de Werkloosheidswet en heeft na haar ziekmelding op 23 december 2013, ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen van het Uwv. Het laatste werk dat appellante voor die ziekmelding heeft verricht, was in de functie van (taxi)chauffeur gehandicaptenvervoer voor gemiddeld 16 uur per week.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling heeft een verzekeringsarts appellante op 26 november 2014 gezien. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van gelijke datum. Een arbeidsdeskundige heeft een zestal functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante nog 79% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 17 december 2014 vastgesteld dat appellante met ingang van 23 januari 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
1.3.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van
8 september 2015 (bestreden besluit) gegrond verklaard in die zin dat appellante over de periode van 23 januari 2015 tot en met 27 september 2015 recht heeft op een ongewijzigde voortzetting van haar ZW-uitkering. Aan het bestreden besluit liggen een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep met een bijbehorende FML van 20 augustus 2015 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. Alvorens zijn rapport op te stellen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep J.H.M. van Laarhoven, psychiater, verzocht appellante te onderzoeken. Van Laarhoven heeft op 15 augustus 2015 een rapport uitgebracht. Tevens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 10 augustus 2015, desgevraagd, inlichtingen ontvangen van P.J.C.M. van Leeuwen, revalidatiearts. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft een viertal functies geselecteerd, waarmee appellante in staat is meer dan 65% van het maatgevende loon te kunnen verdienen.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit, inhoudende de vaststelling dat zij met ingang van 28 september 2015 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de ZW, ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante naar voren gebracht dat uit de gegevens van
A.C. de Steur, haar huisarts, van drs. H.A.M. Korse, GZ-gezondheidspsycholoog, en van
Van Leeuwen, revalidatiearts, naar voren komt dat sprake is van chronische vermoeidheid en dat daarom de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen stand kunnen houden.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 april 2016 en 18 april 2017, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Onder het maatmaninkomen wordt verstaan het inkomen dat een verzekerde zou hebben verdiend, als hij niet ziek zou zijn geworden. Op grond van
artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van
30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920). Op grond van artikel 19aa, tweede lid, van de ZW bestaat recht op ziekengeld tot een maand na de dag waarop de verzekerde in staat is om meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen.
4.2.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat de medische grondslag van het bestreden besluit stand kan houden. Terecht heeft de rechtbank onder verwijzing naar de verzekeringsgeneeskundige rapporten geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om de beoordeling door de verzekeringsarts bewaar en beroep voor onjuist te houden. De overwegingen van de rechtbank worden volledig onderschreven. In hoger beroep heeft appellante nadere medische informatie ingediend. Deze gegevens geven geen aanleiding anders te oordelen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft immers bij het opstellen van de FML van 20 augustus 2015 rekening gehouden met het consistente, reële karakter van de vermoeidheidsklachten van appellante.
4.3.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de eerstejaars ZW-beoordeling ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn.
5. De overwegingen in 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van
M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2017.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) M.S.E.S. Umans

KP