ECLI:NL:CRVB:2017:1946
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na eerstejaars ZW-beoordeling en geschiktheid van functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van het ziekengeld van appellant. Appellant ontving ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) na zijn ziekmelding op 3 september 2013. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 3 oktober 2014 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Dit besluit was gebaseerd op een eerstejaars ZW-beoordeling, waarbij een verzekeringsarts appellant had gezien en vier functies had geselecteerd die hij kon vervullen.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen is aangenomen en dat het Uwv ten onrechte geen informatie bij zijn behandelaars heeft opgevraagd. Hij stelde dat hij niet in staat is om 40 uur per week te werken en dat er een urenbeperking zou moeten worden aangenomen. Het Uwv heeft in zijn verweerschrift bevestigd dat de eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het beroep van appellant ongegrond verklaarde, moet worden bevestigd.
De Raad heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de verzekeringsartsen voldoende informatie hadden om tot hun oordeel te komen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een urenbeperking en dat de functies die aan de ZW-beoordeling ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant. De Raad heeft ook opgemerkt dat het in hoger beroep overgelegde besluit op basis van de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten geen invloed heeft op de ZW-beoordeling, omdat er een ander toetsingskader wordt gehanteerd. Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van appellant afgewezen en de eerdere uitspraak bevestigd.