ECLI:NL:CRVB:2017:1945

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 mei 2017
Publicatiedatum
31 mei 2017
Zaaknummer
15/8014 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na eerstejaars ZW-beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van het recht op ziekengeld van appellant, die ziek was geworden door psychische klachten. Appellant ontving ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW) na zijn ziekmelding op 16 september 2013. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 10 november 2014 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Dit besluit was gebaseerd op een eerstejaars ZW-beoordeling, waarbij een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige betrokken waren. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij nog niet hersteld is en dat zijn klachten aanhouden. Hij verzocht om de benoeming van een deskundige. Het Uwv heeft echter bevestigd dat de eerdere uitspraak van de rechtbank moet worden gehandhaafd. De Raad heeft de medische grondslag van het bestreden besluit beoordeeld en geconcludeerd dat de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige voldoende gemotiveerd hebben dat appellant in staat is om te werken, ondanks zijn beperkingen. De Raad heeft vastgesteld dat er geen aanleiding is voor twijfel aan de vastgestelde belastbaarheid van appellant en dat de medische informatie die in hoger beroep is overgelegd geen nieuwe gezichtspunten biedt.

De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank gevolgd en geconcludeerd dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/8014 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant
van 20 oktober 2015, 15/1519 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 31 mei 2017
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2017. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft na zijn ziekmelding op 16 september 2013 wegens psychische klachten ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen van het Uwv. Het laatste werk dat appellant voor die ziekmelding heeft verricht, was in de functie van medewerker kadaster voor gemiddeld 40 uur per week.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling heeft een verzekeringsarts appellant op 9 september 2014 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
9 september 2014. Een arbeidsdeskundige heeft een zevental functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog bijna 90% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van
9 oktober 2014 vastgesteld dat appellant met ingang van 10 november 2014 (datum in geding) geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 10 maart 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant naar voren gebracht dat hij nog niet hersteld is en dat zijn klachten nog onverminderd aanwezig zijn. Hij heeft verzocht om benoeming van een deskundige.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Onder het maatmaninkomen wordt verstaan het inkomen dat een verzekerde zou hebben verdiend, als hij niet ziek zou zijn geworden. Op grond van
artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van
30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de medische grondslag van het bestreden besluit kan standhouden. De verzekeringsarts heeft appellant op het spreekuur gezien en overleg gehad met de huisarts. De verzekeringsarts heeft in de FML van 9 september 2014 beperkingen opgenomen en acht appellant aangewezen op een voorspelbare werksituatie, zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen, deadlines of productiepieken en op werk waar geen hoog handelingstempo is vereist, zonder leidinggevende aspecten. Ook heeft de verzekeringsarts beperkingen aangenomen met betrekking tot het omgaan met conflicten, het frequent hanteren van zware lasten en het werken boven schouderhoogte. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant gesproken tijdens de hoorzitting en daarna lichamelijk onderzocht. Verder heeft deze arts kennisgenomen van het dossier, inclusief de in bezwaar ingebrachte medische stukken afkomstig van M. Wohlgemuth, neuroloog en Y. Montfoort, klinisch psycholoog. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de verzekeringsgeneeskundige beoordeling die ten grondslag ligt aan de FML van
9 september 2014 gehandhaafd kan blijven. Het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd en kan worden gevolgd. De rechtbank heeft terecht aangenomen dat er geen aanleiding is voor twijfel aan de voor appellant vastgestelde belastbaarheid. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat hij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak volledig en voldoende gemotiveerd besproken. De medische informatie die door appellant in hoger beroep is overgelegd biedt geen relevante nieuwe gezichtspunten. Voor twijfel aan de juistheid van de beoordeling van de medische toestand van appellant ten tijde van de datum in geding is dan ook geen grond, zodat voor inschakeling van een onafhankelijk deskundige geen aanleiding is. Het verzoek hiertoe wordt afgewezen.
4.3.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de eerstejaars ZW-beoordeling ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.
5. De overwegingen in 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van
M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2017.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) M.S.E.S. Umans

KP