ECLI:NL:CRVB:2017:1942

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 mei 2017
Publicatiedatum
31 mei 2017
Zaaknummer
15/6239 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na ziekmelding en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over het recht op ziekengeld van appellant, die na zijn ziekmelding op 10 juni 2013 ziekengeld ontving op grond van de Ziektewet (ZW). Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 10 juli 2014 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat zijn belastbaarheid onjuist was ingeschat. De rechtbank had eerder het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.

De Raad heeft de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld, waarbij hij zijn lichamelijke en psychische klachten aanhaalde, waaronder diabetes, gehoorproblemen en concentratieproblemen. De Raad oordeelde dat het Uwv de belastbaarheid van appellant niet onjuist had ingeschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had appellant onderzocht en geconcludeerd dat hij geschikt was voor bepaalde functies, waarbij rekening was gehouden met zijn medische klachten. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de belastbaarheid van een verzekerde in het kader van de Ziektewet en de rol van medische rapportages in dit proces.

Uitspraak

15/6239 ZW
Datum uitspraak: 31 mei 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
4 augustus 2015, 14/10945 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J. Klinkert, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2017. Appellant is verschenen, vergezeld door zijn echtgenote en een tolk en bijgestaan door mr. Klinkert. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft na zijn ziekmelding op 10 juni 2013 wegens oog- en oorklachten, linkerschouderklachten en psychische klachten ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen van het Uwv. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het laatste werk dat appellant voor die ziekmelding heeft verricht, was in de functie van (onderhoud)schilder.
1.2.
In het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling heeft een verzekeringsarts appellant op
2 mei 2014 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
2 mei 2014. Een arbeidsdeskundige heeft geoordeeld dat appellant niet meer in staat is zijn vroegere schilderwerkzaamheden te verrichten en heeft vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 76,48% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van
22 mei 2014 vastgesteld dat appellant met ingang van 10 juli 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 21 november 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 oktober 2014 en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 17 november 2014 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. De rechtbank heeft geoordeeld dat de schouderklachten van appellant niet zijn onderschat, waarbij zij heeft betrokken dat wegens deze klachten beperkingen zijn aangenomen. Wat betreft de cognitieve klachten heeft de rechtbank overwogen dat uitgegaan moet worden van de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die bij onderzoek geen concentratie-, aandacht,- en geheugenproblemen heeft waargenomen. De rechtbank heeft overwogen dat appellant zijn stelling dat meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen, niet met medische informatie heeft onderbouwd. De functie samensteller metaalwaren is naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte aan de schatting ten grondslag gelegd. Niet is gebleken dat de belasting van de overige voorgehouden functies de mogelijkheden van appellant overschrijdt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat appellant met inachtneming van de reservefunctie keukenhulp nog steeds in staat moet worden geacht om meer dan 65% te verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
3.1.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, voor zover die ziet op het in stand blijven van de rechtsgevolgen. In hoger beroep heeft appellant herhaald dat de uit zijn lichamelijke en psychische klachten voortvloeiende beperkingen zijn onderschat. Daarbij heeft hij verwezen naar wat hij in bezwaar en in beroep heeft aangevoerd. Appellant heeft opgemerkt dat hij diabetespatiënt is, ontstekingen in rug, nek en schouders heeft, slecht ziet wegens netvliesloslating van zijn rechteroog en gehoorproblemen en cognitieve klachten heeft. Appellant is van mening dat in verband met deze klachten beperkingen hadden moeten worden aangenomen op de aspecten herinneren, verdelen van de aandacht en handelingstempo en ook in de rubrieken dynamische en statische handelingen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant brieven van het Leids Universitair Medische Centrum (LUMC) van de afdelingen Oogheelkunde, Keel- Neus- en Oorheelkunde en Endocrinologie ingebracht. Appellant heeft ter zitting bevestigd wat hij ook bij de verzekeringsarts al heeft gesteld, namelijk dat zijn gehoorproblemen in zijn beleving hem het meest beperken. Ter zitting heeft zijn echtgenote verklaard dat zij vaak een zin drie of vier keer moet herhalen voordat hij haar verstaat.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Met de rechtbank bestaat geen aanleiding te oordelen dat het Uwv de belastbaarheid van appellant onjuist heeft ingeschat. Daarbij wordt van belang geacht dat appellant is gezien en onderzocht door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en dat informatie van de Landelijke Stichting Slechtzienden en Blinden (Visio) bij de beoordeling is betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep was bekend met de hoor- en zichtklachten van appellant en met zijn linkerschouder- en psychische klachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 22 oktober 2014 begrijpelijk en overtuigend uiteengezet dat er geen reden is om meer beperkingen van het bewegingsapparaat rond de nek op te nemen dan in de FML van 2 mei 2014 zijn neergelegd. Volgens hem is met alle medische klachten, waaronder de diabetes mellitus en hypertensie, rekening gehouden, omdat appellant slechts geschikt wordt geacht voor fysiek niet te zware werkzaamheden. De beperkingen op het gebied van zien en horen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd toegelicht. Er is geen aanknopingspunt voor twijfel aan zijn standpunt dat de visus van appellant enigszins verminderd is, maar dat appellant hiermee in principe redelijk kan zien en hierdoor in werk niet fors beperkt is. Lezen zal volgens hem wel meer energie kosten en hij heeft appellant daarom beperkt voor werkzaamheden waarbij dit gedurende de hele dag aan de orde is. In verband met zijn beperkte gehoor heeft de verzekeringsarts appellant niet geschikt geacht voor mondeling communiceren in rumoerige ruimten of in groepen mensen, maar wel in staat geacht tot één op één gesprekken. In het in beroep ingezonden rapport van 24 maart 2015 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep bevestigd dat hij bij zijn onderzoek op de hoorzitting geen aanwijzingen had voor problemen met de aandacht, concentratie of geheugen. Beperkingen op dat gebied op de datum in geding heeft hij daarom niet aangenomen.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is onvoldoende om het inzichtelijke gemotiveerde standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. De in hoger beroep ingebracht medische gegevens van het LUMC leiden niet tot een ander oordeel over de belastbaarheid van appellant, alleen al omdat de daarin vastgelegde bevindingen dateren van ruim na de datum in geding. Wat betreft de gehoorproblemen is bovendien van belang dat appellant heeft gesteld dat zijn gehoor de laatste jaren verder achteruit is gegaan. Uit de bij het bestreden besluit betrokken informatie van Visio blijkt dat het voeren van een één op één gesprek niet feilloos ging, en dat appellant ook toen al met bepaalde regelmaat vroeg of de zin herhaald kon worden. Daarbij heeft de medewerker van Visio overigens aangetekend dat appellant er ook voor kan kiezen om niet te vragen om herhaling. In deze noch in andere informatie wordt echter een aanknopingspunt gezien voor het oordeel dat appellant op de datum in geding niet in staat was tot één op één gesprekken. Dat deze gesprekken ook rond de datum in geding niet altijd feilloos verliepen, is daartoe onvoldoende. In dit verband wordt verder waarde gehecht aan de opmerking van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de communicatie tijdens het gesprek op
29 september 2014 geen problemen opleverde.
4.4.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat de uiteindelijk aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn. Betekenis komt daarbij toe aan de motivering van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van
17 november 2014 dat in geen van de functies sprake is van het mondeling communiceren in rumoerige ruimtes of in groepen mensen.
4.5.
Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting wordt ten slotte vastgesteld dat de omvang van de maatgevende arbeid niet langer in geschil is.
4.6.
Wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.5 betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van
M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2017.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) M.S.E.S. Umans

UM