ECLI:NL:CRVB:2017:1941
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van Ziektewet-uitkering na beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die zich op 4 september 2013 ziek meldde na een voedselvergiftiging. Appellant was werkzaam als chauffeur en ontving ziekengeld van het Uwv na de beëindiging van zijn dienstverband op 1 februari 2014. Tijdens de eerstejaars ZW-beoordeling op 21 juli 2014 werd appellant belastbaar geacht, en het Uwv concludeerde dat hij vanaf 4 oktober 2014 geen recht meer had op een uitkering, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde zijn beroep ongegrond.
In hoger beroep stelde appellant dat zijn lichamelijke en psychische klachten waren onderschat. Hij meldde aanhoudende maagklachten, rugklachten en psychische klachten na het overlijden van zijn vader. Het Uwv verdedigde de eerdere beslissing en stelde dat de medische onderzoeken zorgvuldig waren uitgevoerd. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv op goede gronden had beslist dat appellant geen recht had op een ZW-uitkering. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.