ECLI:NL:CRVB:2017:1941

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 mei 2017
Publicatiedatum
31 mei 2017
Zaaknummer
15/5502 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering na beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die zich op 4 september 2013 ziek meldde na een voedselvergiftiging. Appellant was werkzaam als chauffeur en ontving ziekengeld van het Uwv na de beëindiging van zijn dienstverband op 1 februari 2014. Tijdens de eerstejaars ZW-beoordeling op 21 juli 2014 werd appellant belastbaar geacht, en het Uwv concludeerde dat hij vanaf 4 oktober 2014 geen recht meer had op een uitkering, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde zijn beroep ongegrond.

In hoger beroep stelde appellant dat zijn lichamelijke en psychische klachten waren onderschat. Hij meldde aanhoudende maagklachten, rugklachten en psychische klachten na het overlijden van zijn vader. Het Uwv verdedigde de eerdere beslissing en stelde dat de medische onderzoeken zorgvuldig waren uitgevoerd. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv op goede gronden had beslist dat appellant geen recht had op een ZW-uitkering. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/5502 ZW
Datum uitspraak: 31 mei 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
30 juni 2015, 14/8201 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Wolter, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingezonden, waarop het Uwv heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2017.
Voor appellant is mr. Wolter verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. F.A. Steeman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als chauffeur voor gemiddeld 35,98 uur per week. Op
4 september 2013 heeft appellant zich ziek gemeld wegens een voedselvergiftiging. Zijn dienstverband is op 1 februari 2014 beëindigd. Daarop heeft appellant ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen van het Uwv.
1.2.
In het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling heeft een verzekeringsarts appellant op 21 juli 2014 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
21 juli 2014. Een arbeidsdeskundige heeft vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 79,33% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 14 augustus 2014 vastgesteld dat appellant met ingang van 4 oktober 2014 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de ZW, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 18 november 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 11 november 2014 inclusief een aangepaste FML en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 17 november 2014 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft in de in beroep overgelegde medische informatie geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de klachten en beperkingen van appellant heeft onderschat. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de medicatie ten tijde van het onderzoek in bezwaar niet was gewijzigd ten opzichte van het onderzoek door de verzekeringsarts en dat uit het medicijn-overzicht van de apotheek alleen blijkt dat de dosis Temazepam enkele weken na het onderzoek is verhoogd. Verder heeft zij van belang geacht dat al bekend was dat appellant is verwezen naar een fysiotherapeut en naar een psycholoog.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant gesteld dat de uit zijn lichamelijke en psychische klachten voortvloeiende beperkingen zijn onderschat. Hij heeft gesteld dat hij na de voedselvergiftiging lijdt aan aanhoudende maagklachten, dat hij last heeft van rugklachten wegens vetbulten na een maagverkleining en dat deze klachten zijn verergerd na een aanrijding met een scooter. Verder heeft appellant er nogmaals op gewezen dat hij na zijn ontslag en het overlijden van zijn vader psychische klachten heeft gekregen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Er is sprake geweest van een zorgvuldig verricht medisch onderzoek. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv blijkt dat het dossier is bestudeerd, dat appellant lichamelijk en psychisch is onderzocht, dat informatie van de behandelend sector bij de beoordeling van de belastbaarheid van appellant is meegewogen en dat daarover op inzichtelijk wijze is gerapporteerd.
4.3.
Vastgesteld wordt dat alle door appellant genoemde lichamelijke klachten zijn betrokken bij de beoordeling. De maagklachten van appellant bestaan volgens de verzekeringsarts uit misselijkheid en soms uit overgeven. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat een röntgenfoto van de rug geen afwijkingen liet zien en dat een echo vetbulten aantoonde. Bij lichamelijk onderzoek heeft de verzekeringsarts geen bewegingsbelemmeringen aan de rug vastgesteld. De verzekeringsarts is van mening dat de klachten van appellant voornamelijk worden bepaald door postuur en matige algehele conditie en dat de rugklachten mede worden bepaald de slappe musculatuur op buik en rug en het surplus aan huid en onderhuids weefsel. Met de voorgeschiedenis die appellant heeft is dat volgens de verzekeringsarts wel als gevolg van ziekte en gebrek. Daarom heeft hij beperkingen aangenomen op frequent buigen, tillen of dragen, klimmen, zitten en staan en vanwege de gebruikte medicatie op alertheid (geen professioneel autorijden, gevaarlijke machines). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in verband met de maag- en de chronische rugklachten aanvullende beperkingen aangenomen ten aanzien van zwaar tillen. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de lichamelijke klachten van appellant met de in de FML van 11 november 2014 opgenomen beperkingen zijn onderschat.
4.4.
De na het spreekuur bij de verzekeringsarts opgetreden psychische klachten als gevolg van het op dat moment recente overlijden van de vader van appellant, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij zijn beoordeling betrokken. In verband met deze klachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullende beperkingen aangenomen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. Er is geen reden voor twijfel aan de stelling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de psychische klachten van appellant imponeren als rouwuiting dan wel zijn deze spannings-gerelateerd. Hij heeft zich in navolging van de verzekeringsarts op het standpunt gesteld dat er geen aanwijzingen zijn voor ernstige psychopathologie of ernstige cognitieve stoornissen. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat dit inzichtelijk gemotiveerde standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist is. Appellant heeft in hoger beroep geen nadere medische informatie overgelegd die aanleiding geeft om tot een ander oordeel te komen.
4.5.
De rechtbank wordt eveneens gevolgd in haar oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 17 november 2014 voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
5. Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat het Uwv op goede gronden heeft beslist dat appellant op 4 oktober 2014 geen recht heeft op een uitkering op grond van de ZW. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van
M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2017.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) M.S.E.S. Umans

KP