Uitspraak
15 januari 2015, 14/5051 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die psychische klachten heeft ontwikkeld en als gevolg daarvan arbeidsongeschikt is geraakt. Appellant heeft in 2004 een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, maar het Uwv heeft deze aanvraag afgewezen omdat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag op 1 januari 2004 was vastgesteld, een datum waarop appellant niet verzekerd was. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag ten onrechte was vastgesteld en dat deze datum na 8 augustus 2004 had moeten liggen. Na deze uitspraak heeft het Uwv de eerste arbeidsongeschiktheidsdag opnieuw vastgesteld op 15 oktober 2004, maar ook deze beslissing werd door appellant betwist in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag terecht is vastgesteld op 15 oktober 2004. De verzekeringsarts heeft voldoende gemotiveerd dat de arbeidsongeschiktheid van appellant 2 tot 2,5 week voor de opname in een kliniek is ingetreden. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij eerder arbeidsongeschikt was, maar de Raad oordeelt dat hij niet voldoet aan de voorwaarden voor verzekering bij nawerking, zoals opgenomen in de Wet WIA. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af.