ECLI:NL:CRVB:2017:1826
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M. Hillen
- E.C.R. Schut
- M.J.W. van Breukelen
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand op basis van vermeende werkzaamheden als bokstrainer
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 8 februari 2008 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van een anonieme melding dat appellant professioneel bokste en hiermee geld verdiende, heeft de gemeente Utrecht een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellant niet de gevraagde informatie had verstrekt over zijn inkomsten, wat resulteerde in de intrekking van zijn bijstand en een terugvordering van € 61.798,62. De rechtbank Gelderland oordeelde dat de intrekking van de bijstand alleen kon plaatsvinden voor de maanden waarin appellant daadwerkelijk bokswedstrijden had gevochten, en dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling dat hij als bokstrainer had gewerkt.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de eerdere uitspraken van de rechtbank vernietigd, met uitzondering van de beslissingen over proceskosten en griffierecht. De Raad oordeelde dat het college niet voldoende bewijs had geleverd dat appellant in de periode van 1 januari 2010 tot 19 april 2013 als bokstrainer had gewerkt. Wel was er consensus dat appellant in die periode drie wedstrijden had gevochten, waarvoor hij geen recht op bijstand had. De Raad heeft het college opgedragen om een nieuw besluit te nemen over de hoogte van de terugvordering, en heeft het college veroordeeld in de kosten van appellant tot een bedrag van € 990,- voor rechtsbijstand.