ECLI:NL:CRVB:2017:1773

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 mei 2017
Publicatiedatum
12 mei 2017
Zaaknummer
15/2961 MPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijzonder militair nabestaandenpensioen op basis van gebrek aan bewijs van oorzakelijk verband met militaire dienst

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de weigering van een bijzonder militair nabestaandenpensioen aan appellante, de weduwe van een militair. De minister van Defensie had eerder besloten dat appellante niet in aanmerking kwam voor het pensioen, omdat niet was aangetoond dat het overlijden van haar echtgenoot het gevolg was van oorzaken die rechtstreeks verband hielden met de uitoefening van de militaire dienst. De echtgenoot leed aan verschillende psychische aandoeningen, maar er was geen bewijs dat deze aandoeningen verband hielden met zijn militaire dienst.

De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van de minister ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de minister ten onrechte heeft geconcludeerd dat er geen verband was tussen het overlijden van haar echtgenoot en zijn militaire dienst. De Raad heeft echter geoordeeld dat de minister terecht heeft vastgesteld dat er geen bewijs was voor een dergelijk verband. De Raad heeft daarbij verwezen naar de relevante wetgeving en eerdere uitspraken, en geconcludeerd dat de gedingstukken geen basis bieden voor de stelling van appellante.

De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellante afgewezen. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

15/2961 MPW
Datum uitspraak: 11 mei 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
18 maart 2015, 14/7705 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] , Duitsland (appellante)
de Minister van Defensie (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.B. Knook hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingediend.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Knook en [naam A] . De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.R.C. Adang.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een meer uitgebreide weergave van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.2.
Bij besluit van 10 mei 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 8 juli 2014 (bestreden besluit), heeft de minister beslist dat appellante niet in aanmerking komt voor een bijzonder militair nabestaandenpensioen. Daartoe heeft de minister, kort samengevat, overwogen dat geen uitspraak kan worden gedaan over de vraag in hoeverre het overlijden van haar echtgenoot het gevolg is geweest van oorzaken die verband houden met de uitoefening van de militaire dienst. De echtgenoot van appellante was niet bekend met een dienstverbandaandoening en heeft nooit een claim ingediend. Uit de beschikbare informatie blijkt dat bij hem sprake is geweest van een combinatie van verschillende psychische aandoeningen. Nu kan niet meer worden onderzocht of deze aandoeningen al dan niet samenhangen met de uitoefening van de militaire dienst. Niet is kunnen blijken dat zijn overlijden het gevolg is geweest van een ziekte verband houdend met de uitoefening van de militaire dienst dan wel dat de meest waarschijnlijke doodsoorzaak is gelegen in zo’n ziekte.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van het Besluit bijzondere militaire pensioenen (Besluit) hebben de nabestaanden van de militair die is overleden tengevolge van verwonding, ziekten of gebreken als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het besluit AO/IV, de nabestaanden van een rechthebbende op invaliditeitspensioen krachtens dit besluit of krachtens de artikelen 7 of 11 van het besluit AO/IV of van een militair of gewezen militair die, ware hij niet overleden, recht op een zodanig pensioen zou hebben kunnen doen gelden, te rekenen van de dag volgende op diens overlijden recht op partner- of wezenpensioen.
4.2.
In de Nota van Toelichting bij het Besluit is vermeld dat artikel 6 het recht biedt op voortdurend nabestaandenpensioen indien het overlijden rechtstreeks verband houdt met de militaire dienst onder oorlogs- of daarmee vergelijkbare omstandigheden en indien de militair recht had op een naar zijn mate van invaliditeit met dienstverband berekend invaliditeitspensioen maar door andere oorzaken is overleden.
4.3.1.
De echtgenoot van appellante leed aan een combinatie van psychische aandoeningen
(te weten een depressie met psychotische symptomen, een waanstoornis en PTSS). Appellante heeft aangevoerd dat bij zo’n gecompliceerd psychisch ziektebeeld als in dit geval, waarin sprake is van verschillende aandoeningen die elkaar overlappen en beïnvloeden, niet de zo strikte eis kan worden gesteld dat één van de drie psychische aandoeningen als de meest waarschijnlijke kan worden aangewezen. Dit betoog slaagt niet. Twee van de drie psychische aandoeningen waaraan de echtgenoot van appellante leed, de waanstoornis en de depressie, kunnen blijkens de conclusie van de verzekeringsarts in het rapport van het sociaal medisch onderzoek van 16 april 2013 op zichzelf staande aandoeningen zijn die los staan van de militaire dienstuitoefening. Voor de vraag of er een rechtstreeks verband bestaat als omschreven onder 4.2 is het naar het oordeel van de Raad dan ook noodzakelijk dat wordt vastgesteld voor welke aandoeningen dienstverband kan worden aangenomen en vervolgens in welke mate de aandoeningen met dienstverband hebben bijgedragen aan het overlijden van de echtgenoot van appellante.
4.3.2.
De Raad concludeert dat de gedingstukken, hoe spijtig ook voor appellante, geen basis bieden voor een dergelijke vaststelling. Het verslag van het huisbezoek van de casemanager van de Stichting Pensioenfonds ABP van 15 februari 2013 en de daarin vervatte opsomming van de gebeurtenissen tot en met januari 2013 kan, hoe indrukwekkend ook, niet leiden tot een andere conclusie.
4.4.
Appellante heeft voorts gewezen op de uitspraak van 14 juni 2007 (ECLI:NL:CRVB:2007:BA8353) waaruit volgens haar naar voren komt dat voldoende is dat ‘enigerlei verband’ bestaat tussen het overlijden en de uitoefening van de militaire dienst. Deze verwijzing kan appellante niet baten. Uit die uitspraak kan niet iets anders worden opgemaakt dan dat bedoeld is dat in dat geval niet is gebleken van een verband (welk verband dan ook) met de uitoefening van de militaire dienst. Een verderstrekkende betekenis kan hieraan niet worden gegeven.
4.5.
De minister heeft met juistheid geconcludeerd dat niet gebleken is dat het overlijden van de echtgenoot van appellante het gevolg is geweest van oorzaken die rechtstreeks verband houden met de uitoefening van de militaire dienst.
4.6.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma als voorzitter en M. Kraefft en H. Benek als leden, in tegenwoordigheid van W.A.M. Ebbinge als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2017.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) W.A.M. Ebbinge

HD