ECLI:NL:CRVB:2017:1751

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 mei 2017
Publicatiedatum
11 mei 2017
Zaaknummer
15/2884 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K.J. Kraan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging functioneringstoelage na terugkeer van detachering bij de Universiteit van Amsterdam

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de functioneringstoelage van appellant, die sinds 1975 in dienst is van de Universiteit van Amsterdam. Appellant was van 2001 tot 2013 gedetacheerd en ontving een functioneringstoelage die per 1 maart 2013 is beëindigd, omdat zijn detachering eindigde en hij terugkeerde naar de Universiteit. Het college van bestuur van de Universiteit van Amsterdam heeft de functioneringstoelage met ingang van deze datum beëindigd, wat appellant niet kon accepteren. Hij heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het college, maar zijn bezwaren werden ongegrond verklaard.

De rechtbank Amsterdam heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat de intrekking van de functioneringstoelage rechtmatig was, gebaseerd op de Collectieve Arbeidsovereenkomst Nederlandse Universiteiten (CAO-NU). De rechtbank stelde vast dat de functioneringstoelage een tijdelijke toelage was, die was gekoppeld aan de detachering van appellant. De Centrale Raad van Beroep bevestigt het oordeel van de rechtbank en stelt dat de functioneringstoelage niet als een vast onderdeel van het inkomen van appellant kan worden beschouwd. De Raad oordeelt dat de beëindiging van de functioneringstoelage terecht was, omdat de aanleiding voor de toekenning ervan per 1 maart 2013 was komen te vervallen.

De Raad concludeert dat de gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, in wezen een herhaling zijn van wat eerder in beroep is aangevoerd. De Raad maakt zich het oordeel van de rechtbank en de onderliggende overwegingen eigen. De Raad ziet geen aanknopingspunten voor de stelling dat de wet zich verzet tegen het toekennen van terugwerkende kracht aan het besluit van 23 juli 2013. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

15/2884 AW
Datum uitspraak: 11 mei 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
13 maart 2015, 14/3038 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van bestuur van de Universiteit van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2017. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.B. Groot Antink en mr. E. Hollink.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is vanaf 1975 in dienst van de Universiteit van Amsterdam. Van 2001 tot 2013 was appellant gedetacheerd, laatstelijk bij de [naam afdeling] voor het [naam onderdeel] ([onderdeel]).
1.2.
Bij besluit van 11 maart 2013 (primair besluit 1) heeft het college de aan appellant toegekende functioneringstoelage met ingang van 1 maart 2013 beëindigd omdat zijn detachering per die datum is geëindigd. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 23 juli 2013 (primair besluit 2) heeft het college primair besluit 1 in die zin gewijzigd dat de functioneringstoelage met ingang van 1 maart 2013 wordt afgebouwd over een periode van twee jaar. Appellant heeft tegen dit besluit eveneens bezwaar gemaakt.
1.4.
Bij besluit van 10 april 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen primair besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard en het besluit tegen primair besluit 2 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit, voor zover gericht tegen de ongegrondverklaring van primair besluit 2, ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat de intrekking van de functioneringstoelage is gebaseerd op artikel 3.17 van de Collectieve Arbeidsovereenkomst Nederlandse Universiteiten (CAO-NU), ongeacht of de grondslag voor de verstrekking ervan was gelegen in artikel 3.13, dan wel 3.16 van de CAO-NU. In de detacheringsovereenkomsten van 2007 tot 1 juni 2011 is bepaald dat een tijdelijke toelage wordt toegekend en dat bij beëindiging van de overeenkomst de toelage wordt beëindigd. Hoewel in de detacheringsovereenkomst van 2011 de tijdelijkheid van de toelage niet expliciet is vermeld, ondersteunt wat in artikel 5 van die overeenkomst staat de stelling van het college dat de toelage zag op een functioneringstoelage gedurende de detachering. Anders dan appellant heeft aangevoerd is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een maatregel of nabootsing van een aan bevordering gekoppelde salarisverhoging. De lange duur van de detachering of de omstandigheid dat pensioenpremie is betaald over de functioneringstoelage leidt er niet toe dat deze toelage als vast onderdeel van het inkomen is te beschouwen. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) er niet aan in de weg staat dat aan een besluit terugwerkende kracht wordt verleend. Met de afbouw van de toelage over een periode van twee jaar heeft het college een zorgvuldige en juiste afweging van de belangen gemaakt.
3. Naar aanleiding van wat partijen in hoger beroep hebben aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.
3.1.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is in de aangevallen uitspraak gemotiveerd op die gronden ingegaan. De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen en maakt deze tot de zijne. Naar aanleiding van wat in hoger beroep is aangevoerd voegt de Raad daar het volgende aan toe.
3.2.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat de functioneringstoelage een vast onderdeel van zijn bezoldiging is geworden door de duur en de omstandigheden waarin deze tot stand kwam en voortgezet werd. Dit betoog slaagt niet. Wat betreft de totstandkoming en toekenning van de functioneringstoelage blijkt uit de e-mailwisseling over het opstellen van de detacheringsovereenkomst per 1 januari 2007, welke e-mailberichten ook aan appellant zijn verzonden, dat sprake is van het toekennen van een tijdelijke functioneringstoelage aan appellant omdat de aan hem opgedragen werkzaamheden tijdens zijn detachering van een hoger niveau zijn dan de werkzaamheden die appellant bij het college uitvoerde (conform schaal 12). Derhalve is aan appellant een tijdelijke persoonlijke functioneringstoelage verstrekt conform de periodieken in de naast hogere functieschaal (schaal 13). Partijen verschillen niet van mening dat alle door appellant verrichte opvolgende (detacherings-)werkzaamheden na 1 januari 2007 wat zwaarte betreft eveneens gelegen waren in die naast hogere functieschaal. Gedurende de opvolgende detacheringen was er aldus aanleiding om de tijdelijke functioneringstoelage ongewijzigd voort te zetten. Per 1 maart 2013 is een einde gekomen aan de detacheringswerkzaamheden van appellant en is hij teruggekeerd naar de Universiteit. Tussen partijen is niet in geschil dat appellant per 1 maart 2013 geen werkzaamheden is gaan uitvoeren die wat zwaarte betreft passen bij functieschaal 13. Dit betekent dat de aanleiding voor het toekennen van de functioneringstoelage per
1 maart 2013 is komen te vervallen en de functioneringstoelage kon worden beëindigd. De Raad merkt in dit verband nog op dat, hoewel in een aantal detacheringsovereenkomsten de tijdelijkheid van de toegekende functioneringstoelage niet expliciet is opgenomen, niet is gebleken van enig aanknopingspunt waaruit appellant had kunnen afleiden dat de functioneringstoelage een permanent karakter had gekregen. Dat de functioneringstoelage gedurende vele jaren aan appellant is verstrekt maakt het vorenstaande niet anders.
3.3.
De verwijzing van appellant naar rechtspraak inzake rechten die kunnen ontstaan wanneer sprake is van opvolgende tijdelijke contracten bij eenzelfde werkgever kan hem niet baten nu hiervan in het voorliggende geval geen sprake is. Evenmin ziet de Raad aanknopingspunten voor analoge toepassing van deze rechtspraak.
3.4.
Evenals de rechtbank ziet de Raad geen aanknopingspunten voor de stelling dat
artikel 3:40 van de Awb zich in de onderhavige situatie verzet tegen het toekennen van terugwerkende kracht aan het besluit van 23 juli 2013. Dit geldt temeer nu de tijdelijke functioneringstoelage onlosmakelijk was verbonden aan het verrichten van (detacherings-)werkzaamheden van een hoger niveau en deze werkzaamheden per 1 maart 2013 waren geëindigd.
3.5.
Uit 3.1 tot en met 3.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan, in tegenwoordigheid van A.M. Pasmans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2017.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) A.M. Pasmans

HD