ECLI:NL:CRVB:2017:1719

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 mei 2017
Publicatiedatum
10 mei 2017
Zaaknummer
16/1944 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake termijnoverschrijding bij bezwaar tegen terugvordering persoonsgebonden budget

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de erven van betrokkene tegen een besluit van het Zorgkantoor, dat hen een terugvordering van een persoonsgebonden budget (pgb) heeft opgelegd. Het Zorgkantoor had aan betrokkene voor het jaar 2014 een netto pgb verleend van € 45.931,58. Na het overlijden van betrokkene op 14 februari 2015, verzocht het Zorgkantoor de erven om verantwoording van de besteding van het pgb. De erven dienden een verantwoording in voor de periode van 1 juli 2014 tot en met 31 december 2014, maar lieten de periode van 1 januari 2014 tot en met 30 juni 2014 onverantwoord. Het Zorgkantoor besloot op 27 juni 2015 het pgb vast te stellen op € 29.584,45 en een bedrag van € 16.347,13 terug te vorderen. De erven maakten bezwaar, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. De rechtbank Overijssel bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 17 februari 2016.

In hoger beroep voerden de erven aan dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, ondanks de ingrijpende aard van de beslissing en de relatief geringe overschrijding van de termijn. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de overschrijding van de bezwaartermijn niet verschoonbaar was, omdat de erven niet aannemelijk konden maken dat zij niet in verzuim waren geweest. De Raad benadrukte dat de omstandigheden die door de erven werden aangevoerd, zoals de zorg voor de echtgenoot van betrokkene, niet voldoende waren om de termijnoverschrijding te rechtvaardigen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

16/1944 AWBZ
Datum uitspraak: 10 mei 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
17 februari 2016, 15/2258 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de erven van [betrokkene] (betrokkene) te [woonplaats] (appellanten)
Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. (Zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft [naam A] hoger beroep ingesteld.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2017. Appellanten hebben zich laten vertegenwoordigen door [naam B] , bijgestaan door [naam C] . Het Zorgkantoor is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende, in dit geding van belang zijnde, feiten.
1.1.
Het Zorgkantoor heeft aan betrokkene voor het jaar 2014 een netto persoonsgebonden budget (pgb) verleend van € 45.931,58.
1.2.
Betrokkene is op 14 februari 2015 overleden. Het Zorgkantoor heeft appellanten verzocht de besteding van het pgb over 2014 te verantwoorden.
1.3.
Appellanten hebben een verantwoording ingediend over de periode van 1 juli 2014 tot en met 31 december 2014. Een verantwoording over de periode van 1 januari 2014 tot en met
30 juni 2014 is uitgebleven.
1.4.
Bij besluit van 27 juni 2015 heeft het Zorgkantoor het pgb voor 2014 met inachtneming van het vrij besteedbare bedrag en het verantwoorde bedrag vastgesteld op een bedrag van
€ 29.584,45 en een bedrag van € 16.347,13 van appellanten teruggevorderd.
1.5.
Bij brieven van 2 juli 2015, 21 juli 2015 en 11 augustus 2015 heeft het Zorgkantoor appellanten verzocht het bedrag van € 16.347,13 te betalen.
1.6.
Bij brief van 18 augustus 2015, ontvangen door het Zorgkantoor op 21 augustus 2015, hebben appellanten bezwaar gemaakt tegen de brief van 11 augustus 2015. Aangevoerd is dat de administratie tot voor kort door een bekende is verzorgd en dat die bekende waarschijnlijk over het eerste halfjaar van 2014 geen verantwoordingsformulier heeft ingediend. Verzocht is appellanten nog enig respijt te gunnen voor de afronding van de administratie.
1.7.
Bij besluit van 25 september 2015 (bestreden besluit) heeft het Zorgkantoor het bezwaar opgevat als te zijn gericht tegen het besluit van 27 juni 2015 en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar niet tijdig is ingediend. Van een verschoonbare reden voor de overschrijding van de bezwaartermijn is geen sprake.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de termijn voor het indienen van bezwaar eindigde op 10 augustus 2015. Het Zorgkantoor heeft daarom terecht gesteld dat niet tijdig bezwaar is gemaakt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de door appellanten aangevoerde omstandigheden niet leiden tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat betrokkene ervoor gekozen heeft [naam B.V.] ( [B.V.] ) te belasten met het behartigen van haar belangen. Voor het handelen van [B.V.] is zij daarmee verantwoordelijk geweest. Daarom kunnen appellanten zich niet beroepen op fouten van [B.V.] voor hun stelling dat de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht.
3. In hoger beroep hebben appellanten zich op het standpunt gesteld dat het teruggevorderde bedrag van € 16.347,13 niet in verhouding staat tot de overschrijding van de termijn, die slechts enkele dagen bedraagt. Verder hebben appellanten aangevoerd dat wel degelijk tijdig een verantwoordingsformulier is ingediend. Het bedrag dat wordt teruggevorderd is niet meer in het bezit van appellanten omdat het bedrag aantoonbaar aan zorg is besteed.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Gelet op wat appellanten in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak hebben aangevoerd, is niet meer in geschil dat het namens appellanten ingediende bezwaar tegen het besluit van 27 juni 2015 na afloop van de in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genoemde termijn van zes weken is ingediend.
4.2.
In artikel 6:11 van de Awb is, voor zover hier van belang, bepaald dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift, een niet-ontvankelijkverklaring daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. De in hoger beroep aangevoerde omstandigheid dat de beslissing ingrijpend van aard is en de termijnoverschrijding volgens appellanten relatief gering is leidt
– zoals de Raad eerder heeft overwogen in zijn uitspraak van 1 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9446 – niet tot het oordeel dat de overschrijding van de bezwaartermijn appellanten niet kan worden tegengeworpen. Binnen het kader van artikel 6:11 van de Awb bestaat voor een dergelijke belangenafweging geen ruimte. Dat het bedrag dat het Zorgkantoor heeft teruggevorderd niet meer in het bezit van appellanten is, is evenmin een omstandigheid die een rol kan spelen bij de vraag of de overschrijding van de termijn verschoonbaar is. Wat appellanten ter zitting hebben aangevoerd over de intensieve zorg voor de echtgenoot van betrokkene is onvoldoende om aan te nemen dat zij gedurende de gehele bezwaartermijn van zes weken geen bezwaarschrift hebben kunnen indienen of de hulp van derden hebben kunnen inroepen. Voor zover appellanten ter zitting hebben betoogd dat zij de hulp van een derde hebben ingeroepen maar dat deze kort daarna op non-actief werd gesteld, is dat een omstandigheid die voor hun rekening en risico dient te komen.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep van appellanten niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door L.M. Tobé, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2017.
(getekend) L.M. Tobé
(getekend) B. Dogan

TM