ECLI:NL:CRVB:2017:1704

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 mei 2017
Publicatiedatum
9 mei 2017
Zaaknummer
15/8515 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K.J. Kraan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning en overgang naar een functie uit het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) en de beoordeling van de matching

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, een politieambtenaar, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de korpschef van politie met betrekking tot de toekenning van en overgang naar een functie binnen het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP). De appellant betoogde dat de matching niet overeenkomstig de Regeling overgang naar een LFNP functie was geschied en dat het resultaat onhoudbaar was. De Raad oordeelde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat de matching niet correct was uitgevoerd. De enkele stelling dat een andere uitkomst ook verdedigbaar zou zijn, was onvoldoende om het resultaat van de matching als onhoudbaar te beschouwen. Daarnaast werd het beroep op de hardheidsclausule verworpen, omdat de korpschef zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat de omstandigheden van de appellant geen onbillijkheid van overwegende aard opleverden. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de keuze voor het domein Ondersteuning niet onjuist was, gezien de aard van de werkzaamheden van de appellant. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de politieambtenaar om aan te tonen dat de matching niet correct is uitgevoerd en dat de uitgangspositie leidend is bij de beoordeling van de functie.

Uitspraak

15/8515 AW
Datum uitspraak: 4 mei 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
30 november 2015, 14/4038 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Scheggetman hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. P.W. Kuijper, kantoorgenoot van mr. Scheggetman. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door L.M. van den Hil en mr. M.H. Horst, advocaat.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor het kader en de van toepassing zijnde regelgeving betreffende dit hoger beroep verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 1 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1550 en ECLI:NL:CRVB:2015:1663.
1.2.
De uitgangspositie van appellant voor de omzetting naar het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) is vastgesteld op de functie van [naam functie] .
1.3.
Op 16 december 2013 heeft de korpschef ten aanzien van appellant besloten tot toekenning van en overgang naar de LFNP-functie van Docent A, met als vakgebied Docenten, gewaardeerd in salarisschaal 8. Bij besluit van 12 juni 2014 (bestreden besluit) is het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft de juistheid van die uitspraak op de hierna te bespreken gronden bestreden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Vooropgesteld wordt dat de Raad in zijn onder 1.1 genoemde uitspraken van 1 juni 2015 heeft geoordeeld dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat er aan de inhoud of wijze van totstandkoming van de Regeling overgang naar een LFNP functie (Regeling) zodanige ernstige feilen kleven dat dit voorschrift niet als grondslag kan dienen voor daarop in concrete gevallen te baseren besluiten en dat de transponeringstabel, hoewel deze het karakter van een algemeen verbindend voorschrift ontbeert, als grondslag mag dienen voor besluitvorming als hier aan de orde, waarbij de korpschef in beginsel mag volstaan met een verwijzing daarnaar. Het is aan de betrokken politieambtenaar om aannemelijk te maken dat de matching niet overeenkomstig de Regeling is geschied of dat het resultaat van de matching anderszins onhoudbaar is te achten. Het enkele feit dat een andere uitkomst ook verdedigbaar zou zijn geweest, is niet voldoende. In wat appellant heeft aangevoerd ziet de Raad geen reden om daarover thans anders te oordelen.
4.2.
Appellant heeft allereerst betoogd dat de korpschef bij de keuze voor het domein Ondersteuning in strijd heeft gehandeld met artikel 3, vierde lid, van de Regeling, nu de korpschef ten onrechte niet de door de Regeling voorgeschreven volgorde heeft gehanteerd, waarbij eerst het meest vergelijkbare domein dient te worden bepaald en vervolgens pas het meest vergelijkbare vakgebied. Appellant heeft in dit verband gewezen op de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 20 mei 2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:4736. De rechtsvragen die met dit betoog worden opgeworpen, heeft de Raad reeds beantwoord in zijn uitspraak van 14 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2710. De overwegingen in deze uitspraak, waarbij de Raad blijft, zijn ook in dit geval van toepassing, zodat het betoog reeds hierom faalt.
4.3.1.
Appellant heeft voorts betoogd dat het resultaat van de matching onhoudbaar is te achten. Hij heeft daartoe aangevoerd dat wat betreft zijn (korps)functie niet het domein Ondersteuning het meest vergelijkbaar is, maar het domein Uitvoering. Opleiding en instructie vormen slechts een klein onderdeel van zijn functie. Ter zitting heeft appellant gesteld nooit les te hebben gegeven. Appellant heeft erop gewezen dat de meeste elementen van de korpsfunctiebeschrijving operationele politietaken zijn en daarmee aansluiten bij het domein Uitvoering. Bovendien zijn in de functiebeschrijving “bezwarende werkomstandigheden” vermeld die niet aan de orde zijn in een functie van Docent A.
4.3.2.
Volgens de beleidsregel Instructie organieke matching (Stcrt. 2012, nr. 10411, zoals nadien gewijzigd, Stcrt. 2013, nr. 12776) (Beleidsregel) gelden voor de domeinen Uitvoering en Ondersteuning de volgende definities:
“Het domein Uitvoering draagt in de zin van het LFNP bij aan één van de vakgebieden vallend onder dit domein, te weten: Beveiliging, G(ebieds) G(ebonden) P(olitie), Informantenrunner, Intelligence, Interventie, Meldkamer, Observatie, Tactische Opsporing, Forensische Opsporing, Luchtvaart, Intake & Service en Operationeel Specialismen. Het domein Uitvoering levert een directe bijdrage aan operationele politietaken, en staat daarmee in rechtstreeks verband met de handhaving van de rechtsorde (criminaliteitsbestrijding), de openbare orde en veiligheid en/of leefbaarheid in de samenleving.
Het domein Ondersteuning draagt in de zin van het LFNP bij aan één van de vakgebieden vallend onder dit domein, te weten: Bedrijfsvoering Specialismen, Gespecialiseerde Ondersteuning, Administratie en Secretariaat, Scheepvaart, Techniek, H(uisvesting) S(ervices) en M(iddelen), Onderzoek & Kennisontwikkeling en Docenten. Het domein Ondersteuning levert een bijdrage aan een effectief en efficiënt werkende politieorganisatie, terwijl tegelijkertijd geen of een beperkte directe bijdrage wordt geleverd aan operationele politietaken en daarmee niet in rechtstreeks of onvoldoende verband staat met de handhaving van de rechtsorde (criminaliteitsbestrijding), de openbare orde en veiligheid en/of leefbaarheid in de samenleving.”
4.3.3.
Blijkens het functievergelijkingsformulier is voor het domein Ondersteuning als meest vergelijkbare gekozen, omdat uit de korpsfunctiebeschrijving blijkt dat een bijdrage wordt geleverd aan een effectief en efficiënt werkende politieorganisatie. De korpschef heeft ter zitting nog toegelicht dat hoewel de korpsfunctiebeschrijving ook elementen bevat die passen bij het domein Uitvoering, de plaats in de organisatie die in de korpsfunctiebeschrijving is opgenomen van doorslaggevende betekenis is geweest bij de aanwijzing van het toepasselijke domein.
4.3.4.
Uit de korpsfunctiebeschrijving volgt dat de functie van [naam functie] wordt gevormd door vijf hoofdbestanddelen, te weten ondersteuning, ontwikkeling, opleiding/instructie, contacten en overige taken. De niveaubepalende elementen zijn gelegen in specialistische inbreng al dan niet in
multi-disciplinaire teams, het adviseren vanuit gezaghebbendheid op het vakgebied en het leveren van een bijdrage aan de ontwikkeling van instrumenten, methoden, technieken en procedures betreffende het vakgebied. Hieruit volgt dat de werkzaamheden van appellant in overwegende mate van ondersteunende aard zijn. De korpschef mocht voorts doorslaggevende betekenis toekennen aan de plaats in de organisatie die in de korpsfunctiebeschrijving is opgenomen. Dat de functiebeschrijving ook uitvoerende werkzaamheden bevat die zijn gevat onder “overige taken” maakt dit, gelet op wat hiervoor is overwogen, niet anders. Voor zover de feitelijke situatie zou afwijken van de beschrijving van de korpsfunctie, geldt dat de functiebeschrijving leidend is bij de matching en dat het voor rekening en risico van appellant komt dat hij heeft berust in zijn uitgangspositie. Het voorgaande in aanmerking genomen, acht de Raad de keuze voor het domein Ondersteuning niet onjuist (vergelijk de al genoemde uitspraak van 14 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2710).
4.4.
De conclusie is dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de matching in zijn geval niet overeenkomstig de Regeling is geschied of anderszins tot een onhoudbaar resultaat heeft geleid. De enkele stelling dat een andere uitkomst ook verdedigbaar zou zijn geweest, is niet voldoende voor de conclusie dat het resultaat van de matching (anderszins) onhoudbaar is te achten.
4.5.1.
Appellant heeft voorts betoogd dat zijn beroep op de hardheidsclausule bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de Regeling ten onrechte is verworpen. Hij heeft in dit verband, naast de in bezwaar en beroep aangevoerde omstandigheden, naar voren gebracht dat hij vanaf januari 2012 in het team [naam team] werkzaamheden heeft waargenomen passend bij een Senior GGP, schaal 8. Omstreeks mei 2016 is verzocht om toekenning van een waarnemingstoelage in dat verband. Voorts is appellant in juni 2016 geplaatst in de functie van Senior GGP, schaal 8.
4.5.2.
Dit betoog faalt. De korpschef heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door appellant naar voren gebrachte omstandigheden niet leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard en dat evenmin sprake is van een bijzondere situatie in de zin van deze bepaling. Zoals reeds overwogen in 4.3.2 is de uitgangspositie leidend bij de matching. Nu geen sprake was van een formele wijziging van de korpsfunctie vanaf 1 januari 2012 behoefde de korpschef de op basis van waarneming feitelijk verrichte werkzaamheden niet in de besluitvorming mee te nemen, vergelijk de uitspraak van de Raad van 21 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1525. De hardheidsclausule is niet bedoeld om de uitgangspositie te corrigeren.
4.5.3.
Dat een politieambtenaar kan overgaan naar een LFNP-functie waarvan de inhoud afwijkt van zijn korpsfunctie is bovendien inherent aan de (door de regelgever) bewust gekozen wijze waarop moet worden gematcht en is ook verklaarbaar uit het gegeven dat de werkzaamheden binnen verschillende politieregio’s worden ondergebracht in één nieuw landelijk functiegebouw. Voor zover appellant zich beroept op een verschraling van zijn taken en verantwoordelijkheden leidt dit niet tot een ander oordeel. Een eventuele verschraling van het takenpakket van een betrokkene kan niet worden beschouwd als een onbedoelde onbillijke uitwerking van de Regeling. De Raad verwijst naar de meergenoemde uitspraak van 1 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1550.
4.5.4.
Het betoog van appellant dat hij financieel nadeel lijdt nu hij als gevolg van het bestreden besluit periodieken voor Onvermijdelijk Verzwarende Werkomstandigheden (OVW) misloopt, treft evenmin doel. De toekenning van OVW-periodieken heeft betrekking op de waardering van de LFNP-functie. Deze waarderingskwestie speelt echter geen rol in het kader van de toekenning van en overgang naar een functie uit het LFNP. De omstandigheid dat aan de LFNP-functie niet het door appellant gewenste aantal OVW-punten is toegekend, kan dan ook niet leiden tot een geslaagd beroep op de hardheidsclausule.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan, in tegenwoordigheid van J. Smolders als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2017.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) J. Smolders
IvR