ECLI:NL:CRVB:2017:1696

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 april 2017
Publicatiedatum
9 mei 2017
Zaaknummer
15/6185 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en toegenomen arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 april 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv met betrekking tot de verhoging van zijn WAO-uitkering. Appellant, die sinds 2003 arbeidsongeschikt is door gehoorklachten en andere medische aandoeningen, had bezwaar gemaakt tegen de ingangsdatum van de verhoging van zijn uitkering. Het Uwv had de verhoging vastgesteld op 29 oktober 2012, terwijl appellant stelde dat zijn arbeidsongeschiktheid al eerder, namelijk eind 2007, was toegenomen. De rechtbank Overijssel had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat uit de medische informatie niet kon worden afgeleid dat appellant vóór 1 november 2010 toegenomen beperkingen had voor het verrichten van arbeid. De Raad baseerde zich op rapporten van verzekeringsartsen die concludeerden dat er geen medische onderbouwing was voor een eerdere toename van arbeidsongeschiktheid. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke medische documentatie bij herzieningen van arbeidsongeschiktheidsuitkeringen en bevestigt de beslissing van het Uwv om de uitkering met inachtneming van een wachttijd van 104 weken te verhogen.

Uitspraak

15/6185 WAO
Datum uitspraak: 26 april 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 30 juli 2015, 15/588 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A. van den Os hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift in gediend.
Het Uwv heeft nadere stukken ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2017. Appellant was aanwezig, bijgestaan door mr. F.K. van Wijk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. H. ten Brinke.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft laatstelijk gewerkt als machinaal bankwerker. Hij is op 3 februari 2003 uitgevallen voor deze werkzaamheden wegens gehoorklachten als gevolg van bestraling bij neurofibromatosis type II.
Na een aanvankelijke weigering om aan appellant een uitkering toe te kennen op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) heeft het Uwv, na een door de rechtbank gegrond verklaard beroep, aan appellant bij besluit van 13 september 2006 met ingang van 2 februari 2004 een uitkering op grond van de WAO toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
1.2.
Na een herbeoordeling in 2007 heeft het Uwv bij besluit van 15 februari 2008 vastgesteld dat de WAO-uitkering van appellant niet verandert.
1.3.
Appellant heeft zich door middel van een brief (gedateerd 12 december 2010 tot en met 11 september 2013) en een wijzigingsformulier van 17 september 2013 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld.
1.4.
Een arts van het Uwv heeft appellant naar aanleiding van deze melding onderzocht op het spreekuur. In een rapport van 11 november 2013 heeft deze arts bij de medische voorgeschiedenis en anamnese onder meer vermeld dat appellant eind 2007 lichaamspijn kreeg, in 2008 bij de plastisch chirurg is geweest wegens een pijnlijke zwelling in de rechterelleboog, bij een MRI-scan is gezien dat er tumoren in zijn ruggenmerg, tumoren in de borstholte en een tumor in zijn rechterbeen aanwezig zijn en dat deze tumoren zijn veroorzaakt door de fibromatose. De arts heeft geconcludeerd dat appellant tegen eind 2007 toegenomen klachten heeft wegens dezelfde aandoeningen en dat uit het onderzoek blijkt dat de belastbaarheid van appellant op de datum van het onderzoek de afgelopen drie jaar hetzelfde is gebleven. De mogelijkheden en beperkingen van appellant voor het verrichten van arbeid zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst die geldig is vanaf
29 oktober 2012. Een arbeidsdeskundige van het Uwv heeft vervolgens in een rapport van
15 april 2014 vermeld dat het een herbeoordeling WAO met ingang van 29 oktober 2012 betreft en dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant 100% is.
1.5.
Bij besluit van 29 april 2014 heeft het Uwv aan appellant met ingang van
29 oktober 2012 een uitkering op grond van de WAO naar een mate van 80 tot 100% toegekend.
1.6.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de datum met ingang waarop zijn
WAO-uitkering is verhoogd. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van dit bezwaar in een rapport van 29 september 2014 vermeld dat uit geen enkel stuk blijkt dat appellant al in 2007 toegenomen beperkingen had. Deze arts heeft er daarbij op gewezen dat appellant zelf niet duidelijk heeft aangegeven met ingang van welke datum de beperkingen zijn toegenomen. De primaire verzekeringsarts heeft op grond van het feit dat appellant heeft verklaard dat de huidige toestand al sinds drie jaar zo is, de toegenomen arbeidsongeschiktheid op 1 november 2010 laten ingaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 2 februari 2015 in reactie op door appellant ingebrachte medische stukken te kennen gegeven dat uit de ingebrachte medische informatie niet blijkt van toegenomen beperkingen op een eerdere datum dan 1 november 2010.
1.7.
Bij besluit van 2 februari 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 29 april 2014 onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ongegrond verklaard. Het Uwv heeft daarbij toegelicht dat de toename van de arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde klachten, maar dat er geen toename is binnen vijf jaar na een eerdere herziening van de WAO-uitkering waardoor de huidige herziening van de WAO-uitkering pas na een wachttijd van 104 weken kan plaatsvinden.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Uitgaande hiervan heeft de rechtbank geen reden gezien om te twijfelen aan de juistheid van de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van
1 november 2010. De rechtbank heeft in de medische gegevens in het dossier geen medische onderbouwing gezien voor een toename vanaf 2007 dan wel vanaf een eerdere datum dan
1 november 2010.
3. Appellant heeft in hoger beroep verwezen naar zijn in bezwaar en beroep aangevoerde gronden. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat de verhoging van de WAO-uitkering eerder dan 29 oktober 2012 moet ingaan. De mate van zijn arbeidsongeschiktheid is al eind 2007 toegenomen, waardoor er een kortere wachttijd geldt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Op grond van artikel 36, eerste lid, van de WAO wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering herzien wanneer degene, aan wie zij is toegekend, ingevolge het bij of krachtens deze wet bepaalde voor een hogere of lagere uitkering in aanmerking komt. Op grond van het tweede lid vindt ter zake van toeneming van de arbeidsongeschiktheid herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering plaats met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 37 tot en met 40.
4.1.2.
Op grond van artikel 37, eerste lid van de WAO vindt ter zake van toeneming van arbeidsongeschiktheid herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 45%, onverminderd de artikelen 39 en 39a, plaats zodra de toegenomen arbeidsongeschiktheid onafgebroken 104 weken heeft geduurd.
4.1.3.
Op grond van artikel 39a, eerste lid, van de WAO vindt ter zake van toeneming van de arbeidsongeschiktheid die intreedt binnen vijf jaar na de datum van toekenning of herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering en die voortkomt uit dezelfde oorzaak als de arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan uitkering wordt genoten, herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering steeds plaats, zodra de toegenomen arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken heeft geduurd.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat uit de in het dossier aanwezige informatie niet kan worden afgeleid dat de arbeidsongeschiktheid van appellant vanaf een eerdere datum dan 1 november 2010 is toegenomen. In het rapport van de verzekeringsarts van 11 november 2013 is weliswaar vermeld dat appellant eind 2007 toegenomen klachten had, maar daarmee is nog niet vastgesteld dat hij eind 2007 toegenomen beperkingen voor het verrichten van werkzaamheden had. Uit de gedingstukken en uit de door appellant ingestuurde stuken blijkt van de ernstige gehoorproblemen waarmee het Uwv bij de beoordeling in 2005 rekening heeft gehouden. Voorts kan uit de grote hoeveelheid medische informatie die appellant in bezwaar heeft ingebracht worden afgeleid dat in de jaren ná 2010 meerdere tumoren zijn vastgesteld op verschillende plekken op zijn lichamen. Uit deze stukken kan echter niet worden afgeleid dat appellant vóór 1 november 2010, toegenomen beperkingen voor het verrichten van arbeid heeft. De rechtbank heeft dan ook met juistheid overwogen dat het Uwv de WAO-uitkering van appellant terecht, met inachtneming van een wachttijd van 104 weken, met ingang van 29 oktober 2012 heeft verhoogd naar 80 tot 100%.
4.3.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.2 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door L. Koper, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2017.
(getekend) L. Koper
(getekend) I.G.A.H. Toma

KP