ECLI:NL:CRVB:2017:1695

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 april 2017
Publicatiedatum
9 mei 2017
Zaaknummer
16/5527 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen afwijzing AOW-aanvraag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de Sociale verzekeringsbank (Svb) die het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk had verklaard. Appellante had op 23 juni 2015 een aanvraag voor een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) ingediend, welke door de Svb werd afgewezen. Appellante maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd pas op 8 september 2015 door de Svb ontvangen, wat na de wettelijke termijn van zes weken was. Appellante stelde dat zij door ziekte niet in staat was om tijdig bezwaar te maken, maar de rechtbank oordeelde dat deze verklaring onvoldoende was om de termijnoverschrijding te rechtvaardigen.

In hoger beroep verzocht appellante om heroverweging van haar aanvraag, maar de Svb verzocht de Raad om de eerdere uitspraak van de rechtbank te bevestigen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de Svb terecht had vastgesteld dat het bezwaarschrift te laat was ingediend en dat er geen verschoonbare redenen waren voor deze overschrijding. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door L. Koper, met I.G.A.H. Toma als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 26 april 2017.

Uitspraak

16/5527 AOW
Datum uitspraak: 26 april 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
8 juli 2016, 16/649 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (Marokko) (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2017. Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.P. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 23 juni 2015 heeft de Svb de aanvraag van appellante om een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) afgewezen.
1.2.
Bij brief van 10 juli 2015 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen het besluit van
23 juni 2015. Het bezwaarschrift is op 8 september 2015 door de Svb ontvangen.
1.3.
De Svb heeft appellante bij brief van 11 november 2015 gevraagd naar de reden van de termijnoverschrijding. Appellante heeft in reactie hierop te kennen gegeven dat ze wegens ziekte het besluit te laat ontvangen heeft en daardoor haar bezwaarschrift te laat heeft verstuurd.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 23 december 2015 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 23 juni 2015 niet-ontvankelijk verklaard, omdat de termijn voor het indienen van bezwaar is overschreden en de Svb geen redenen bekend zijn op grond waarvan de te late indiening van het bezwaarschrift verschoonbaar zou zijn.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De verklaring van appellante dat zij wegens ziekte het bezwaarschrift te laat heeft ingediend, achtte de rechtbank onvoldoende om tot het oordeel te komen dat zij gedurende de gehele bezwaartermijn niet in staat is geweest zelf bezwaar te maken of daartoe een derde in te schakelen.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep verzocht om het dossier opnieuw te bestuderen en een positieve beslissing te nemen op haar aanvraag om een AOW pensioen.
3.2.
De Svb heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Overeenkomstig artikel 6:8 van de Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het besluit van 23 juni 2015 niet op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt nu het niet via het verbindingsorgaan Caisse nationale de Securité Sociale aan appellante bekend is gemaakt maar rechtstreeks aan appellante is gezonden. In het geval dat een besluit niet op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt vangt de bezwaartermijn aan op de dag na die waarop het alsnog door de belanghebbende is ontvangen. Gelet op het feit dat het bezwaarschrift is gedateerd op
10 juli 2015, heeft de Svb zich terecht op het standpunt gesteld dat appellante het besluit van 23 juni 2015 in ieder geval op 10 juli 2015 ontvangen heeft. Hieruit volgt dat de termijn voor het maken van bezwaar is aangevangen op 11 juli 2015 en eindigde op 21 augustus 2015.
4.3.
Nu het bezwaarschrift van appellante op 8 september 2015 door de Svb is ontvangen moet worden vastgesteld dat appellante niet tijdig bezwaar heeft gemaakt.
4.4.
Appellante heeft geen omstandigheden aangevoerd, op grond waarvan die overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar is te achten in de zin van artikel 6:11 van de Awb. Dit betekent dat de Svb terecht het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.5.
Uit wat hiervoor onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak bevestigd moet worden.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door L. Koper, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2017.
(getekend) L. Koper
(getekend) I.G.A.H Toma

KP