ECLI:NL:CRVB:2017:1695
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen afwijzing AOW-aanvraag
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de Sociale verzekeringsbank (Svb) die het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk had verklaard. Appellante had op 23 juni 2015 een aanvraag voor een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) ingediend, welke door de Svb werd afgewezen. Appellante maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd pas op 8 september 2015 door de Svb ontvangen, wat na de wettelijke termijn van zes weken was. Appellante stelde dat zij door ziekte niet in staat was om tijdig bezwaar te maken, maar de rechtbank oordeelde dat deze verklaring onvoldoende was om de termijnoverschrijding te rechtvaardigen.
In hoger beroep verzocht appellante om heroverweging van haar aanvraag, maar de Svb verzocht de Raad om de eerdere uitspraak van de rechtbank te bevestigen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de Svb terecht had vastgesteld dat het bezwaarschrift te laat was ingediend en dat er geen verschoonbare redenen waren voor deze overschrijding. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door L. Koper, met I.G.A.H. Toma als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 26 april 2017.