ECLI:NL:CRVB:2017:1675

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 mei 2017
Publicatiedatum
4 mei 2017
Zaaknummer
16/2284 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.J. van Vulpen-Grootjans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning en overgang naar LFNP-functie Teamchef B met salarisschaal 10

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 1 maart 2016, waarin het beroep tegen het bestreden besluit van de korpschef ongegrond werd verklaard. Appellant was werkzaam in de voormalige politieregio Groningen en heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de korpschef om hem te plaatsen in de LFNP-functie van Teamchef B met salarisschaal 10. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 4 mei 2017 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat het resultaat van de matching onhoudbaar is. De Raad verwijst naar eerdere uitspraken en stelt dat het aan de politieambtenaar is om aan te tonen dat de matching niet correct is uitgevoerd. Appellant heeft aangevoerd dat de matching niet overeenkomstig de Regeling is geschied, maar de Raad oordeelt dat de korpschef en de rechtbank terecht hebben geoordeeld dat de uitgangspositie van appellant in rechte vaststaat. De Raad bevestigt dat de werkgroep matching voldoende objectieve aanknopingspunten heeft gevonden voor de match met Teamchef B en niet met Teamchef C, zoals appellant wenst. De beroepsgrond van appellant dat de hardheidsclausule ten onrechte niet is toegepast, wordt eveneens verworpen. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

16/2284 AW
Datum uitspraak: 4 mei 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
1 maart 2016, 14/3916 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.J. Dammingh, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Mr. Dammingh heeft zich vervolgens als gemachtigde teruggetrokken.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2017. Appellant is verschenen. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A.M. Bot en R.M.M. Paulssen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor het kader en de regelgeving van dit hoger beroep verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 1 juni 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1550 en ECLI:NL:CRVB:2015:1663).
1.2.
Appellant was werkzaam in de voormalige politieregio Groningen, thans regionale eenheid Noord-Nederland. De korpschef heeft de uitgangspositie van betrokkene voor zijn toekomstige functie in het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) bepaald op chef basiseenheid (b) (schaal 11). De uitgangspositie staat in rechte vast.
1.3.
Op 16 december 2013 heeft de korpschef ten aanzien van appellant per peildatum
31 december 2011 besloten tot toekenning van en overgang naar de LFNP-functie van Teamchef B, met bijbehorende salarisschaal 10. Bij besluit van 23 juli 2014 (bestreden besluit) is het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft de juistheid van de aangevallen uitspraak op de hierna te bespreken gronden bestreden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de matching niet overeenkomstig de Regeling overgang naar een LFNP functie, Stcrt. 2013, nr. 13141 (Regeling) is geschied, dan wel anderszins onhoudbaar is.
4.2.
Vooropgesteld wordt dat, zoals in de onder 1.1 genoemde uitspraken van 1 juni 2015 is geoordeeld, het aan de betrokken politieambtenaar is om aannemelijk te maken dat de matching niet overeenkomstig de Regeling is geschied of dat het resultaat van de matching anderszins onhoudbaar is te achten. Het enkele feit dat een andere uitkomst ook verdedigbaar zou zijn geweest, is niet voldoende. Verder kan de politieambtenaar zich niet beroepen op feiten of omstandigheden die hij reeds in het kader van de vaststelling van zijn uitgangspositie naar voren had kunnen brengen.
4.3.
De Raad is met de korpschef en de rechtbank van oordeel dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat het resultaat van de matching onhoudbaar is. Zoals de Raad in de uitspraak van 28 januari 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:344) heeft geoordeeld, heeft de werkgroep matching in de Handleiding uitvoering matching LFNP 2013 (Handleiding), anders dan appellant meent, niet geconcludeerd dat de korpsfunctiebeschrijving geen basis kan bieden voor een vergelijking met de LFNP-functies. Uit de Handleiding blijkt dat het voor de werkgroep matching wel degelijk mogelijk was een vergelijking te maken, alhoewel soms sprake was van moeilijke keuzes. De Raad ziet in wat appellant heeft aangevoerd geen aanleiding voor een ander oordeel.
4.4.
Voorts heeft de Raad in de onder 4.3 aangehaalde uitspraak overwogen dat de werkgroep matching in de Handleiding uitdrukkelijk heeft gemotiveerd waarom de korpsfuncties van leidinggevenden in schaal 11 zijn gematcht aan de naast gelegen lagere LFNP-functie Teamchef B en niet aan Teamchef C, zoals appellant ambieert. De werkgroep matching heeft, gelet op de onderscheidende kenmerken van beide LFNP-functies, onvoldoende objectieve aanknopingspunten gevonden om de korpsfunctiebeschrijvingen van leidinggevenden in schaal 11 te matchen met de LFNP-functie Teamchef C, en heeft matching met LFNP-functie Teamchef B aangewezen geacht. De Raad heeft de gegeven motivering inzichtelijk geacht en ook overigens geen aanleiding gezien het resultaat van de matching onhoudbaar te achten. In wat appellant heeft aangevoerd ziet de Raad geen grond om in zijn geval tot een ander oordeel te komen. Evenmin zijn er aanknopingspunten voor het oordeel dat het onderzoek van de werkgroep matching, zoals appellant heeft aangevoerd, onzorgvuldig zou zijn geweest.
4.5.
Appellant heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat er gelet op zijn functiebeschrijving wel aanknopingspunten zijn om zijn functie te matchen aan de
LFNP-functie van Teamchef C. Hij heeft er daarbij op gewezen dat in zijn functie sprake is van “niet eerder verkende problematiek”. De korpschef heeft ter zitting van de Raad echter benadrukt dat het hierbij moet gaan om (niet eerder verkende) problematiek die zelfstandige inzet en inbreng van het team vergt door het kiezen en het (verder) ontwikkelen van specialistische methoden en technieken, beleidsproducten en nieuwe benaderingswijzen, waarbij externe oriëntatie aan de orde is en waarvoor oplossingsrichtingen bekend zijn. Zie in dit verband ook pagina 28 en 29 van de Handleiding. Met de korpschef is de Raad van oordeel dat uit de functiebeschrijving van appellant niet blijkt dat sprake is van problematiek zoals hier bedoeld.
4.6.
Een verwijzing naar de feitelijke werkzaamheden en verantwoordelijkheden in zijn korpsfunctie kan appellant niet baten. Uitgangspunt bij de matching is ingevolge artikel 3, vierde lid, van de Regeling, in verbinding met artikel 5, tweede en derde lid, van de Regeling immers de inhoud van de schriftelijke, formele korpsfunctiebeschrijving zoals vastgelegd in de uitgangspositie. Appellant heeft in dit verband aangevoerd dat sprake is van een ongeoorloofde wijziging van de spelregels, omdat gaandeweg de regels met betrekking tot de matching zijn gewijzigd. Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Zoals de Raad eerder in de uitspraak van 1 juni 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1550) heeft overwogen, komt het voor eigen risico, indien de politieambtenaar in het kader van het aan de matching voorafgaande proces van vaststelling van de uitgangspositie en functieonderhoud heeft nagelaten feiten of omstandigheden naar voren te brengen, waarop hij zich nog dacht te kunnen beroepen in het kader van de matching.
4.7.
De beroepsgrond van appellant dat in zijn geval de hardheidsclausule ten onrechte niet is toegepast, slaagt evenmin. De hardheidsclausule ziet naar aard en bewoordingen op onbillijkheden van overwegende aard in individuele gevallen en op bijzondere situaties die de regelgever bij het tot stand brengen van de regeling niet heeft voorzien. Appellant heeft niet onderbouwd dat in zijn geval sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard als hier bedoeld.
4.8.
Uit 4.2 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans, in tegenwoordigheid van
C.A.E. Bon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2017.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) C.A.E. Bon

IJ