ECLI:NL:CRVB:2017:1672

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 mei 2017
Publicatiedatum
4 mei 2017
Zaaknummer
16/3238 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.J. van Vulpen-Grootjans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake overgang naar LFNP-functie Teamchef B en salarisschaal 10

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de korpschef van politie met betrekking tot zijn overgang naar de LFNP-functie van Teamchef B, met bijbehorende salarisschaal 10. De Centrale Raad van Beroep heeft op 4 mei 2017 uitspraak gedaan. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de uitkomst van de matching onhoudbaar is en dat er redenen zijn om af te wijken van de transponeringstabel die in de Regeling overgang naar een LFNP-functie is opgenomen. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de matching niet overeenkomstig de Regeling is geschied. De Raad heeft de argumenten van appellant, waaronder de stelling dat zijn functie niet correct is gematcht aan de LFNP-functie Teamchef C, verworpen. De Raad heeft vastgesteld dat de korpschef bij het nemen van besluiten over de toekenning van en overgang naar een LFNP-functie mag uitgaan van de regels die in de transponeringstabel zijn opgenomen. De Raad heeft geen reden gezien om te oordelen dat de matching onhoudbaar is, en heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank Den Haag bevestigd. De Raad heeft ook geoordeeld dat de hardheidsclausule niet van toepassing is in dit geval, omdat appellant niet heeft aangetoond dat er sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard. De uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans, in tegenwoordigheid van C.A.E. Bon als griffier.

Uitspraak

16/3238 AW
Datum uitspraak: 4 mei 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
4 april 2016, 14/7027 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2017. Appellant is verschenen. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A.M. Bot en R.M.M. Paulssen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor het kader en de regelgeving van dit hoger beroep verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 1 juni 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1550 en ECLI:NL:CRVB:2015:1663).
1.2.
De korpschef heeft de uitgangspositie van appellant voor zijn toekomstige functie in het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) bepaald op Teamchef Technisch (schaal 11), met als specifieke werkzaamheden: Geeft als TC zowel leiding aan de Technische Recherche, als aan de vakgroepen Verdovende Middelen, RBWM, Voertuigcriminaliteit en Bureau Digitale Expertise. De uitgangspositie staat in rechte vast.
1.3.
Op 16 december 2013 heeft de korpschef ten aanzien van appellant besloten tot overgang naar de LFNP-functie van Teamchef B, met bijbehorende salarisschaal 10. Bij besluit van
25 juni 2014 (bestreden besluit) is het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van wat partijen in hoger beroep hebben aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.
3.1.
Appellant heeft aangevoerd dat in zijn geval moet worden afgeweken van de uitkomst van de in de bijlage bij de Regeling overgang naar een LFNP-functie (Regeling) opgenomen transponeringstabel (TPT), omdat de uitkomst van de matching in zijn situatie onhoudbaar is.
3.2.
Zoals de Raad in de onder 1.1 aangehaalde uitspraken tot uitdrukking heeft gebracht, kan aan de TPT, mede op grond van de waarborgen waarmee de totstandkoming ervan is omgeven, een zwaarwegende betekenis worden gehecht, zodat de korpschef bij het nemen van besluiten over de toekenning van en overgang naar een LFNP-functie ervan mag uitgaan dat toepassing van de voor het matchingsproces geldende regels tot de in de tabel vermelde uitkomst leidt. Hij mag dan ook in beginsel volstaan met een verwijzing naar de TPT. Het is aan de betrokken politieambtenaar om aannemelijk te maken dat de matching niet overeenkomstig de Regeling is geschied of dat het resultaat van de matching anderszins onhoudbaar is te achten. Het enkele feit dat een andere uitkomst ook verdedigbaar zou zijn geweest, is niet voldoende. In wat appellant heeft aangevoerd ziet de Raad geen reden om daarover thans anders te oordelen.
3.3.
De Raad is met de korpschef en de rechtbank van oordeel dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat het resultaat van de matching onhoudbaar is. Er is geen grond voor het oordeel dat, zoals appellant heeft aangevoerd, vanwege het gebruik van andere bewoordingen en begrippen in de oude korpsfunctiebeschrijvingen, een vergelijking niet te maken zou zijn. Zoals de Raad in de uitspraak van 28 januari 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:344) heeft geoordeeld, blijkt uit de Handleiding uitvoering matching LFNP 2013 (Handleiding) dat het voor de werkgroep matching wel degelijk mogelijk was een vergelijking te maken, alhoewel soms sprake was van moeilijke keuzes.
3.4.
Voorts heeft de Raad in de onder 3.3 aangehaalde uitspraak overwogen dat de werkgroep matching in de Handleiding uitdrukkelijk heeft gemotiveerd waarom de korpsfuncties van leidinggevenden in schaal 11 zijn gematcht aan de naastgelegen lagere LFNP-functie Teamchef B en niet aan Teamchef C, zoals appellant ambieert. De werkgroep matching heeft, gelet op de onderscheidende kenmerken van beide LFNP-functies, onvoldoende objectieve aanknopingspunten gevonden om de korpsfunctiebeschrijvingen van leidinggevenden in schaal 11 te matchen met de LFNP-functie Teamchef C en heeft matching aan de
LFNP-functie Teamchef B aangewezen geacht. De Raad heeft de gegeven motivering inzichtelijk geacht en ook overigens geen aanleiding gezien het resultaat van de matching onhoudbaar te achten. In wat appellant heeft aangevoerd ziet de Raad geen grond om in zijn geval tot een ander oordeel te komen.
3.5.
Appellant heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat er gelet op zijn functiebeschrijving wel aanknopingspunten zijn om zijn functie te matchen aan de
LFNP-functie van Teamchef C. Hij heeft er daarbij op gewezen dat in zijn functie sprake is van “niet eerder verkende problematiek”. De korpschef heeft ter zitting van de Raad echter benadrukt dat het hierbij moet gaan om (niet eerder verkende) problematiek die zelfstandige inzet en inbreng van het team vergt door het kiezen en het (verder) ontwikkelen van specialistische methoden en technieken, beleidsproducten en nieuwe benaderingswijzen, waarbij externe oriëntatie aan de orde is en waarvoor oplossingsrichtingen bekend zijn. Zie in dit verband ook pagina 28 en 29 van de Handleiding. Met de korpschef is de Raad van oordeel dat uit de functiebeschrijving van appellant niet blijkt dat sprake is van problematiek zoals hier bedoeld. Evenmin is gebleken dat appellant (structureel) tot taak had leiding te geven aan equivalenten van de LFNP-functies Operationeel Specialist en Bedrijfsvoeringspecialist, waarvan een hoogwaardige bijdrage wordt verwacht. Hiermee wordt bedoeld Operationeel Specialisten en Bedrijfsvoeringspecialisten van niveau D
(schaal 12) en hoger. Uit de door de korpschef in hoger beroep overgelegde ‘Formatieve organisatiestaat van 2011’, blijkt immers niet dat appellant leiding gaf aan (equivalenten van) specialisten van dit niveau. De stelling van appellant dat dezelfde medewerkers waaraan hij leiding geeft thans op dit niveau opereren kan - wat hier verder ook van zij - niet tot een ander oordeel leiden, omdat de positie van appellant na de reorganisatie losstaat van de onderhavige besluitvorming.
3.6.
De verdere verwijzing van appellant naar zijn feitelijke werkzaamheden en verantwoordelijkheden kan hem niet baten. Uitgangspunt bij de matching is ingevolge
artikel 3, vierde lid, van de Regeling, in verbinding met artikel 5, tweede en derde lid, van de Regeling immers de inhoud van de schriftelijke, formele korpsfunctiebeschrijving zoals vastgelegd in de uitgangspositie.
3.7.
De beroepsgrond van appellant dat in zijn geval de hardheidsclausule ten onrechte niet is toegepast, slaagt evenmin. De hardheidsclausule ziet naar aard en bewoordingen op onbillijkheden van overwegende aard in individuele gevallen en op bijzondere situaties die de regelgever bij het tot stand brengen van de regeling niet heeft voorzien. Appellant heeft niet onderbouwd dat in zijn geval sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard als hier bedoeld. De omstandigheid dat appellant in een functie met een lagere salarisschaal dan voorheen is geplaatst, rechtvaardigt niet de toepassing van de hardheidsclausule, nu dit naar zijn aard niet individueel of bijzonder is, omdat dit alle politiemedewerkers treft van wie de korpsfunctie aan een LFNP-functie met een lagere schaal is gematcht. Die mogelijkheid vloeit rechtstreeks voort uit de keuze voor een functiegebouw waarbij in sommige domeinen niet in alle schalen is voorzien, zodat geen sprake is van een bijzondere situatie die de regelgever bij het tot stand brengen van de regeling niet heeft voorzien.
3.8.
Uit 3.1 tot en met 3.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans, in tegenwoordigheid van
C.A.E. Bon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2017.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) C.A.E. Bon

RB