ECLI:NL:CRVB:2017:1669

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 mei 2017
Publicatiedatum
4 mei 2017
Zaaknummer
16/2631 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.J. van Vulpen-Grootjans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de PAS-regeling en de afspraken tussen appellant en de staatssecretaris

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, werkzaam bij de Belastingdienst, maakte gebruik van de Partiële Arbeidsparticipatie voor Senioren (PAS-regeling) en had een verzoek ingediend voor eervol ontslag met behoud van bezoldiging. De staatssecretaris van Financiën had de beëindiging van de PAS-regeling per 1 september 2014 ongedaan gemaakt, maar dit leidde tot een geschil over de afspraken die hierover waren gemaakt. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er voldoende bewijs was voor de mondelinge afspraak tussen de staatssecretaris en de appellant dat de deelname aan de PAS-regeling niet zou worden stopgezet tijdens het buitengewoon verlof. De Centrale Raad van Beroep onderschreef dit oordeel en concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren voor een andere interpretatie van de afspraken. Het hoger beroep van de appellant werd dan ook afgewezen en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

16/2631 AW
Datum uitspraak: 4 mei 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
24 maart 2016, 15/3937 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Staatssecretaris van Financiën (staatssecretaris)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2017. Appellant is verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.H. Laurs en J.J. Zwier.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam bij de Belastingdienst. Sinds 3 september 2010 maakte hij ter vermindering van zijn werktijd gebruik van de regeling Partiële Arbeidsparticipatie voor Senioren (PAS-regeling) en is zijn werktijd vastgesteld op 30,31 uur per week, met een inhouding van 3,5% op zijn salaris.
1.2.
In 2014 heeft appellant met J.J. Zwier, beleidsadviseur (Zwier), gesprekken gevoerd over de mogelijkheid om eerder te stoppen met werken door middel van een uitstroomverzoek en over de voorwaarden waaronder zo’n verzoek kon worden ingewilligd. In mei 2014 heeft appellant verzocht om hem met ingang van 1 september 2015 eervol ontslag te verlenen, met toekenning van buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging in de periode van
1 september 2014 tot en met 31 augustus 2015. Bij besluit van 10 juni 2014 is dit verzoek ingewilligd.
1.3.
Op 19 mei 2014 heeft appellant in het P-Direktportaal verzocht om zijn PAS-regeling met ingang van 1 september 2014 te beëindigen. Dit verzoek is in het P-Direktportaal geaccordeerd. Op 2 september 2014 heeft de staatssecretaris de beëindiging van de
PAS-regeling per 1 september 2014 ongedaan gemaakt. Appellant is hiervan op de hoogte gesteld.
1.4.
In oktober 2014 is opnieuw een mutatie in het P-Direktportaal doorgevoerd, waardoor de PAS-regeling van appellant (opnieuw) per september 2014 is beëindigd. In februari 2015 is de beëindiging van de PAS-regeling door het bevoegd gezag geconstateerd.
1.5.
Bij besluit van 17 maart 2015 heeft de staatssecretaris aan appellant te kennen gegeven dat de beëindiging van de PAS-regeling met ingang van 1 april 2015 weer ongedaan zal worden gemaakt.
1.6.
Bij besluit van 5 juni 2015 (bestreden besluit) heeft de staatsecretaris het tegen het besluit van 17 maart 2015 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat uit de gedingstukken en de ter zitting onder ede afgelegde verklaring van Zwier voldoende is gebleken dat tussen de staatssecretaris en appellant de afspraak is gemaakt dat de deelname van appellant aan de PAS-regeling niet zou worden stopgezet, voorafgaand of gedurende het buitengewoon verlof, tot aan het ontslag van appellant. Het enkele feit dat deze afspraak niet schriftelijk is vastgelegd, maakt niet dat deze mondelinge afspraak tussen partijen niet bindend is.
3. Naar aanleiding van wat partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, komt de Raad tot de volgende beoordeling.
3.1.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat aannemelijk is dat tussen de staatssecretaris en appellant de afspraak is gemaakt dat de deelname van appellant aan de PAS-regeling niet zou worden stopgezet, voorafgaand of gedurende het buitengewoon verlof, tot aan het ontslag van appellant. Hij maakt de aan dit oordeel van de rechtbank ten grondslag gelegde overwegingen tot de zijne. Volstaan wordt dan ook met te verwijzen naar die overwegingen. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Daaraan wordt nog toegevoegd dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat met appellant iets anders zou zijn afgesproken en dat hij zijn PAS-regeling zou mogen stopzetten met ingang van de datum dat hij met buitengewoon verlof zou gaan. Een dergelijke afspraak ligt ook niet voor de hand, nu voor de staatssecretaris geen enkel (dienst)belang bestond om de werktijd van appellant weer op te hogen op het moment dat hij met buitengewoon verlof (met behoud van bezoldiging) ging. Bij gebreke van een andere afspraak moet er naar het oordeel van de Raad van uit worden gegaan dat de PAS-regeling bij het ingaan van het buitengewoon verlof doorliep zoals deze was ingegaan vanaf 3 september 2010. Daar komt nog bij dat de staatssecretaris in hoger beroep heeft aangetoond dat bij geen van de medewerkers (73) die gebruik hebben gemaakt van de uitstroomregeling, de
PAS-regeling is beëindigd op het moment dat het buitengewoon verlof inging. Ook dit gegeven ondersteunt het standpunt dat met appellant de afspraak is gemaakt dat de
PAS-regeling gewoon doorliep tijdens het buitengewoon verlof. Zwier heeft ter zitting van de Raad nogmaals bevestigd dat het punt van de PAS-regeling een standaard gespreksonderwerp was in de gesprekken over de uitstroomregeling.
3.2.
Het hoger beroep slaagt dan ook niet, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans, in tegenwoordigheid van
C.A.E. Bon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2017.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) C.A.E. Bon

RB