ECLI:NL:CRVB:2017:1668

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 april 2017
Publicatiedatum
3 mei 2017
Zaaknummer
15/2564 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K.J. Kraan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning en overgang naar LFNP-functie in het ambtenarenrecht

In deze zaak gaat het om de toekenning en overgang naar een LFNP-functie van appellant, die eerder de functie van [functie 1] A, schaal 10 vervulde. Appellant is met ingang van 15 februari 2011 geplaatst in de functie van [functie 2], schaal 9, met de afspraak dat hij recht zou houden op salarisschaal 10 bij goed functioneren. De korpschef heeft op 16 december 2013 besloten tot toekenning van de LFNP-functie [functie 3] B, schaal 10, en de LFNP-functie [functie 4], schaal 9. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de korpschef heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank Gelderland heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij zij een bevoegdheidsgebrek constateerde maar dit met toepassing van artikel 6:22 van de Awb passeerde. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank de transponeringstabel ten onrechte als een algemeen verbindend voorschrift heeft aangemerkt en dat de korpschef ten onrechte heeft afgezien van de toepassing van de hardheidsclausule. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de matching niet overeenkomstig de Regeling is geschied. De Raad concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigen en dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. De uitspraak is gedaan door K.J. Kraan, in tegenwoordigheid van W.A.M. Ebbinge als griffier.

Uitspraak

15/2564 AW
Datum uitspraak: 20 april 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
5 maart 2015, 14/4456 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.J. Dammingh, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Dammingh. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. V. de Kruijf-Stellaard en F.J.H. Gunther.
Na de behandeling ter zitting is het onderzoek heropend. Desgevraagd heeft de korpschef een nadere toelichting ingezonden. Tevens heeft hij een nader stuk ingediend. Appellant heeft een reactie ingezonden.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 9 maart 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Dammingh. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. De Kruijf-Stellaard en mr. F.A.M. Bot
.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor het kader en de van toepassing zijnde regelgeving verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 1 juni 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1550 en ECLI:NL:CRVB:2015:1663).
1.2.
Appellant vervulde tot 15 februari 2011 de functie van [functie 1] A, schaal 10. Bij besluit van 27 januari 2011 is appellant met ingang van 15 februari 2011 geplaatst in de functie van [functie 2], schaal 9. Hierbij heeft de korpschef de afspraak bevestigd dat appellant op grond van artikel 64 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) gedurende deze plaatsing, bij goed functioneren, recht houdt op salarisschaal 10 en dat appellant zal worden benaderd voor een functie op zijn huidige salarisschaal bij een volgende plaatsingsronde of zodra een passende functie met schaal 10 binnen het MD/TM bestand beschikbaar komt.
1.3.
De uitgangspositie van appellant voor de omzetting naar het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) is vanaf 31 december 2009 vastgesteld op [functie 1] A, gewaardeerd in salarisschaal 10, en vanaf 15 februari 2011 op [functie 2], schaal 9. Tegen dit besluit heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend.
1.4.
Bij besluit van 16 december 2013 heeft de korpschef ten aanzien van appellant besloten tot toekenning van de LFNP-functie [functie 3] B, schaal 10, met ingang van 31 december 2009, en de LFNP-functie [functie 4], schaal 9, met ingang van 15 februari 2011. Hierbij is bepaald dat appellant op 1 januari 2012 is overgegaan naar laatstgenoemde functie.
1.5.
Bij besluit van 27 mei 2014 (bestreden besluit)heeft de korpschef het bezwaar van appellant tegen het besluit van 16 december 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft aangenomen dat een bevoegdheidsgebrek kleeft aan het bestreden besluit, omdat de programmadirecteur Human Resources Management (HRM) niet bevoegd was om het bestreden besluit in mandaat te nemen. De rechtbank heeft het bevoegdheidsgebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gepasseerd. De rechtbank heeft verder overwogen dat de transponeringstabel (TPT), behorende bij de Regeling overgang naar een LFNP functie, Stcrt. 2013, nr. 13141 (Regeling), als een algemeen verbindend voorschrift is te beschouwen en dat deze ten grondslag mocht worden gelegd aan de jegens appellant tot stand gebrachte besluitvorming. Voorts heeft appellant geen feiten of omstandigheden aangevoerd die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt, omdat geen sprake is van gelijke gevallen.
3. De Raad komt naar aanleiding van wat partijen in hoger beroep hebben aangevoerd tot de volgende beoordeling.
3.1.
De beroepsgrond van appellant over de toepassing door de rechtbank van artikel 6:22 van de Awb ten aanzien van het door haar geconstateerde bevoegdheidsgebrek en - in verband daarmee - het ontbreken van een veroordeling in de proceskosten kan buiten bespreking blijven. Zoals uit de uitspraak van 1 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1550, volgt, is het bestreden besluit bevoegd genomen door de programmadirecteur HRM. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte overwogen dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen. Nu de rechtbank het bestreden besluit ondanks het vermeende gebrek in stand heeft gelaten, is er geen aanleiding voor vernietiging van de aangevallen uitspraak.
3.2.
Appellant heeft aangevoerd dat de rechtbank de TPT ten onrechte heeft aangemerkt als een algemeen verbindend voorschrift. Dit betoog is op zichzelf juist, maar leidt niet tot de conclusie dat, zoals appellant heeft betoogd, een te strenge toetsingsmaatstaf is aangelegd. De Raad heeft in zijn onder 1.1 genoemde uitspraken van 1 juni 2015 immers geoordeeld dat aan de TPT, mede op grond van de waarborgen waarmee de totstandkoming ervan is omgeven, een zwaarwegende betekenis moet worden gehecht. De korpschef mag bij het nemen van besluiten over de toekenning van en overgang naar een LFNP-functie ervan uitgaan dat toepassing van de voor het matchingsproces geldende regels tot de in de TPT vermelde uitkomst leidt. Hij mag in beginsel volstaan met een verwijzing naar de TPT. Het is aan de betrokken politieambtenaar om aannemelijk te maken dat de matching niet overeenkomstig de Regeling is geschied of dat het resultaat van de matching anderszins onhoudbaar is te achten. Het enkele feit dat een andere uitkomst ook verdedigbaar zou zijn geweest is niet voldoende. Verder kan de politieambtenaar zich niet beroepen op feiten of omstandigheden die hij reeds in het kader van de vaststelling van zijn uitgangspositie naar voren had kunnen brengen.
3.3.1.
Vervolgens staat de Raad voor de vraag of de korpschef in redelijkheid heeft kunnen afzien van toepassing van de in artikel 5, vierde lid, van de Regeling neergelegde hardheidsclausule. Anders dan appellant en met de korpschef acht de Raad de in het bestreden besluit gegeven motivering op dit punt niet ontoereikend. In dat besluit staat, onder verwijzing naar de systematiek van de regelgeving, vermeld dat de door appellant aangevoerde omstandigheden niet zijn aan te merken als onbillijkheden van overwegende aard en dat hierin geen reden bestaat om af te wijken van de uitkomst van de systematiek. De korpschef heeft dus wel degelijk, zij het summier, aangegeven waarom geen aanleiding bestaat de hardheidsclausule toe te passen. Van een motiveringsgebrek op dit punt is daarom geen sprake.
3.3.2.
De stelling van appellant dat hij als gevolg van het bestreden besluit periodieken voor Onvermijdelijk Verzwarende Werkomstandigheden (OVW) misloopt, treft geen doel. De toekenning van OVW-periodieken heeft betrekking op de waardering van de LFNP-functie. Deze waarderingskwestie speelt echter geen rol in het kader van de toekenning van en overgang naar een functie uit het LFNP. De omstandigheid dat aan de LFNP-functie niet het door appellant gewenste aantal OVW-punten is toegekend, kan dan ook niet leiden tot een geslaagd beroep op de hardheidsclausule.
3.3.3.
Appellant heeft verder nog aangevoerd dat niet duidelijk is waarom in zijn geval geen toepassing is gegeven aan de hardheidsclausule en in het geval van anderen wel. Hij heeft hierbij gewezen op het geval van een [functie 5] uit [standplaats] in salarisschaal 11 waar de werkgroep matching de LFNP-functie van [functie 6] B, schaal 10, het meest vergelijkbaar heeft geacht en waar toch, na toepassing van de hardheidsclausule, is gematcht in de
LFNP-functie van [functie 6] C, schaal 12. Volgens appellant is sprake van een vergelijkbaar geval, omdat hij, net als de [functie 5] in [standplaats], in het belang van de dienst een lager ingeschaalde functie heeft geaccepteerd. De korpschef heeft toegelicht dat een functiewijziging in het belang van de dienst waarbij de ambtenaar in een lager gewaardeerde functie wordt geplaatst met behoud van bezoldiging op zichzelf geen situatie is die als bijzonder moet worden gekwalificeerd, omdat binnen de voormalige politieregio’s regelmatig toepassing wordt gegeven aan dit rechtspositionele instrument, ook in een geval als dat van appellant. Het dienstbelang was in het geval van de [functie 5] echter van meer bijzondere aard. De [functie 5] vervulde een functie in schaal 12 en heeft op aandringen van de korpschef ingestemd met plaatsing in de functie van [functie 5], schaal 11, omdat hiervoor de inzet van een ervaren chef was gewenst vanwege de zwaarte van de problematiek in de betreffende wijk. Verder moest de functie van [functie 6] schaal 11 worden omgezet naar een LFNP-functie in het domein [domein] in schaal 10 of schaal 12, en is deze kennelijk omgezet naar schaal 10, terwijl de betrokken medewerker voorheen een functie in schaal 12 vervulde. In het geval van appellant is wel sprake van een LFNP-functie op hetzelfde schaalniveau waarnaar hij kon overgaan en ook is overgegaan. De Raad volgt de korpschef daarom in zijn standpunt dat in het geval van appellant niet is gebleken van een bijzondere situatie of onbillijkheid van overwegende aard die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigt en dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt, omdat geen sprake is van een op rechtens relevante aspecten gelijk geval.
3.3.4.
Ten overvloede wordt overwogen dat het betoog van appellant, dat hij uitsluitend heeft ingestemd met plaatsing in schaal 9 onder de voorwaarde dat hij opnieuw zou worden geplaatst in een functie in schaal 10 en dat hierover afspraken zijn gemaakt, in het kader van de matching niet tot een ander oordeel leidt. De verwijzing van appellant naar de opmerkingen over de gemaakte afspraken die in het besluit van 16 december 2013 onder “Bijzondere situatie” staan vermeld kan appellant niet baten. Deze opmerkingen zien op de afspraken zoals deze zijn vastgelegd in het onder 1.2 vermelde besluit van 27 januari 2011.
Uit het door de korpschef overgelegde besluit tot functiewijziging van 18 augustus 2016 blijkt dat appellant overeenkomstig deze afspraken met ingang van 1 juli 2016 is geplaatst in de functie van [functie 3] B, schaal 10.
3.3.5.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan, in tegenwoordigheid van W.A.M. Ebbinge als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 april 2017.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) W.A.M. Ebbinge

HD