Uitspraak
OVERWEGINGEN
.Daartoe is het volgende van belang.
”.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de intrekking van de bijstandsuitkering van appellant is bevestigd. Appellant ontving sinds 13 april 2014 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) voor alleenstaanden. Naar aanleiding van een melding van de Dienst Werk en Inkomen (DWI) dat een medebewoner niet meer op het adres stond ingeschreven, heeft de DWI een onderzoek ingesteld. Tijdens dit onderzoek is vastgesteld dat appellant een gezamenlijke huishouding voerde met zijn vriendin, wat hij niet had gemeld. De rechtbank verklaarde het beroep tegen de intrekking van de bijstand ongegrond. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de feiten en omstandigheden opnieuw beoordeeld. De Raad concludeert dat er voldoende bewijs is dat appellant en zijn vriendin vanaf 1 september 2014 een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd, ondanks dat zij op verschillende adressen stonden ingeschreven. De Raad bevestigt dat het college van burgemeester en wethouders de bijstand terecht heeft ingetrokken en dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.