ECLI:NL:CRVB:2017:1621

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 april 2017
Publicatiedatum
26 april 2017
Zaaknummer
16/771 WW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep wegens niet-betaling griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 april 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn hoger beroep door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De uitspraak van de Raad van 24 augustus 2016 had de reden dat het griffierecht niet was betaald. Appellant heeft verzet aangetekend, maar tijdens de zitting op 16 maart 2017 zijn partijen niet verschenen. De Raad overweegt dat appellant in zijn verzet geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die zouden kunnen leiden tot een andere conclusie. Hij betoogde dat er sprake kan zijn van betalingsonmacht, ondanks dat zijn netto-inkomen hoger is dan 90% van de bijstandsnorm. De Raad verwijst naar eerdere uitspraken waarin is vastgesteld dat bij een inkomen van 90% of meer van de bijstandsnorm geen betalingsonmacht kan worden aangenomen. Gezien het voorgaande heeft de Raad geoordeeld dat het verzet ongegrond is en er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van N. Talhaoui als griffier, en is openbaar uitgesproken op 26 april 2017.

Uitspraak

Datum uitspraak: 26 april 2017
16/771 WW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 17 december 2015, 15/2713 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van 24 augustus 2016 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant heeft verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 16 maart 2017, waar partijen niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 24 augustus 2016 berust op de overweging dat het griffierecht niet is betaald.
In het verzetschrift heeft appellant onder meer betoogd dat ook indien het netto-inkomen maandelijks meer bedraagt dan 90% van de voor een alleenstaande geldende (maximale) bijstandsnorm, er sprake kan zijn van betalingsonmacht.
De Raad is van oordeel dat appellant in verzet geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan zou moeten geoordeeld dat hij niet in verzuim is geweest.
In zijn uitspraak van 13 februari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:282) heeft de Raad beslist dat indien het inkomen van een rechtzoekende 90% of meer van de voor een alleenstaande geldende (maximale) bijstandsnorm bedraagt, er geen sprake is van betalingsonmacht.
Appellant heeft niet betwist dat zijn maandelijkse netto-inkomen hoger is dan de hiervoor vermelde inkomensgrens. Hij heeft enkel betoogd dat in zijn situatie ondanks de hoogte van zijn inkomen sprake is van betalingsonmacht.
Het voorgaande betekent dat het verzet ongegrond wordt verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van N. Talhaoui als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2017.
(getekend) T.G.M. Simons
(getekend) N. Talhaoui

RB