ECLI:NL:CRVB:2017:1603

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 april 2017
Publicatiedatum
25 april 2017
Zaaknummer
16/4837 PW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Stehouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroepschrift wegens termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 april 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn hoger beroepschrift. De uitspraak van de Raad van 6 december 2016 had het hoger beroep van appellant niet-ontvankelijk verklaard omdat het beroepschrift niet tijdig was ingediend. Appellant heeft verzet aangetekend tegen deze uitspraak, waarbij hij stelde dat hij het beroepschrift tijdig had verzonden, maar dat het poststuk later was afgestempeld door PostNL. De Raad heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de termijn voor het indienen van het hoger beroepschrift was overschreden. De Raad heeft vastgesteld dat de termijn voor het indienen van het beroepschrift zes weken bedraagt en dat deze termijn op 7 juni 2016 begon, na de bekendmaking van de uitspraak op 6 juni 2016. Het beroepschrift was pas op 22 juli 2016 ontvangen, wat na de termijn was. Appellant heeft aangevoerd dat hij door de vakantie van zijn gemachtigde en gezondheidsproblemen niet in staat was om tijdig te reageren, maar de Raad oordeelde dat deze omstandigheden niet voldoende waren om de termijnoverschrijding te rechtvaardigen. De Raad heeft het verzet ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht.

Uitspraak

Datum uitspraak: 25 april 2017
16/4837 PW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank
Oost-Brabant van 3 juni 2016, 15/6743 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Boxmeer (college)

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 6 december 2016, 16/4837, heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant heeft verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van 10 april 2017. Appellant is verschenen. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 6 december 2016 berust op de overwegingen dat het hoger beroepschrift niet tijdig is ingediend en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
In artikel 6:7 van de Awb in samenhang met de artikelen 6:8, 6:9 en 6:24 van de Awb is het volgende bepaald ten aanzien van de beroepstermijn voor het indienen van hoger beroep.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Deze termijn gaat in op de dag na die waarop de aangevallen uitspraak door middel van de toezending van een afschrift aan partijen is bekendgemaakt. Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Hierbij wordt de poststempel als uitgangspunt genomen voor de datum van ter postbezorging.
De aangevallen uitspraak is op 6 juni 2016 in afschrift aan partijen verzonden. De termijn voor het instellen van hoger beroep ving dus aan op 7 juni 2016, de dag na bekendmaking. De laatste dag dat het hoger beroepschrift kon worden ingediend was 19 juli 2016, zes weken na bekendmaking van de uitspraak. Het hoger beroepschrift is op 22 juli 2016 ontvangen. Het is, gezien de poststempel op de envelop, op 21 juli 2016 ter post bezorgd.
Appellant heeft aangevoerd dat hij het hoger beroepschrift tijdig, op 18 juli 2016, ter post heeft bezorgd maar dat het poststuk later is afgestempeld door PostNL. De Raad mag om die reden niet van de datum van de poststempel uitgaan. Ter onderbouwing heeft appellant ter zitting van de Raad een brief van PostNL van 21 februari 2017 overgelegd waarin PostNL heeft aangeven dat de lichtingsdagen voor de betreffende brievenbus maandag tot en met vrijdag vanaf 17.00 uur zijn en dat een poststuk, wat op 18 juni 2016 in de brievenbus is gedaan, een datumstempel van 20 of 21 juni 2016 zal hebben. Appellant heeft hierbij aangegeven dat PostNL per abuis juni heeft opgeschreven en dat hiervoor juli dient te worden gelezen.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant, ondanks de vakantie van zijn gemachtigde, het afschrift van de uitspraak binnen de beroepstermijn heeft ontvangen.
Wat in verzet is aangevoerd, slaagt niet. Dat PostNL, zoals appellant betoogt, in de brief van 21 februari 2017 heeft bedoeld antwoord te geven op de vraag welke datumstempel een poststuk van 18 juli 2016 in plaats van 18 juni 2016 heeft, blijkt niet uit de brief. Dat sprake is van een verschrijving ligt niet voor de hand, nu 18 juni 2016 een zaterdag was en 18 juli 2016 op een maandag viel. Daarnaast heeft PostNL aangegeven dat de lichtingsdagen van de brievenbus maandag tot en met vrijdag vanaf 17.00 uur zijn. Hieruit volgt dat een poststuk gepost op 18 juli 2016 diezelfde dag dan wel uiterlijk de volgende dag is opgehaald en van een datumstempel is voorzien. De Raad ziet gelet hierop geen reden om niet uit te gaan van de datumstempel van 21 juli 2016. Hieruit volgt dat de termijn voor het indienen van het hoger beroepschrift is overschreden.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Appellant heeft aangevoerd dat hij door de vakantie van zijn gemachtigde het afschrift van de uitspraak pas veel later heeft ontvangen en dat hij meerdere gezondheidsproblemen heeft gehad die het niet mogelijk maakten om het beroepschrift tijdig in te dienen. Om deze redenen kan de termijnoverschrijding hem niet worden verweten.
De Raad ziet in de door appellant geschetste omstandigheden geen grond voor het oordeel dat de termijnoverschrijding appellant redelijkerwijs niet kan worden verweten. Deze brengen immers niet mee dat appellant niet in staat is geweest na de vakantie van zijn gemachtigde binnen de termijn met een inleidend beroepschrift hoger beroep in te stellen. In situaties als de onderhavige geldt het uitgangspunt dat het risico dat het hoger beroep niet tijdig is ingediend, voor rekening komt van de partij die hoger beroep instelt.
Uit het voorgaande volgt dat het verzet ongegrond wordt verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Stehouwer, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 april 2017.
(getekend) A. Stehouwer
(getekend) L.V. van Donk

HD