ECLI:NL:CRVB:2017:1586
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid voor arbeid en recht op ziekengeld na ziekteverzuim
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die zich op 12 maart 2014 ziek meldde met pijnklachten aan de heup en rug, alsook concentratieproblemen door stress. Appellant ontving op dat moment een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Na een medisch onderzoek door een arts van het Uwv op 27 januari 2015, werd appellant per 2 februari 2015 geschikt geacht voor zijn laatst verrichte arbeid als chauffeur bakkerij. Het Uwv stelde vast dat appellant vanaf die datum geen recht meer had op ziekengeld, wat door appellant werd bestreden. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bekrachtigd. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig en volledig was. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had de medische situatie van appellant goed in kaart gebracht en concludeerde dat er geen medische afwijkingen waren die zouden leiden tot arbeidsongeschiktheid. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat de door appellant overgelegde medische informatie in hoger beroep geen aanleiding gaf om aan de bevindingen van de verzekeringsartsen te twijfelen. De Raad concludeerde dat appellant per 2 februari 2015 geschikt was voor zijn arbeid en dat het Uwv terecht had vastgesteld dat hij geen recht meer had op ziekengeld.
De uitspraak werd gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van griffier M. Gayir, en werd openbaar uitgesproken op 7 april 2017.