ECLI:NL:CRVB:2017:1550
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op bijstand en woonplaatsbepaling
Op 11 april 2017 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de aanvraag van appellant voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant had zich op 23 maart 2014 gemeld voor bijstand en op 10 juni 2014 de aanvraag ingediend, waarbij hij 25 maart 2014 als gewenste ingangsdatum had opgegeven. Echter, appellant was per 9 april 2014 ingeschreven op een ander adres dan het adres dat hij had opgegeven in zijn aanvraag. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar appellant woonde, heeft zijn aanvraag voor bijstand over de periode van 9 april 2014 tot 2 juni 2014 afgewezen, omdat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij in die periode zijn hoofdverblijf had in de gemeente waar hij bijstand aanvroeg.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant betoogd dat hij wel degelijk recht had op bijstand, maar de Raad oordeelde dat appellant onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn woonplaats in de gemeente waar hij bijstand aanvroeg. De Raad benadrukte dat de inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP) niet doorslaggevend is voor de bepaling van de woonplaats. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.