Uitspraak
OVERWEGINGEN
24 november 2014 ongedaan te maken.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep door de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die in hoger beroep ging, had eerder een beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat de korting op haar uitkering op grond van de Werkloosheidswet over een bepaalde periode niet ongedaan zou maken. De rechtbank had vastgesteld dat het beroepschrift geen gronden bevatte en dat de appellant niet binnen de gestelde termijn het verzuim had hersteld, waardoor het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard.
De appellant voerde in hoger beroep aan dat zij door omstandigheden, waaronder meerdere procedures tegen verschillende instanties, niet in staat was geweest om de gronden van haar beroep tijdig in te dienen. De Raad overwoog dat het beroepschrift volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ten minste de gronden van beroep moet bevatten en dat het niet-ontvankelijk verklaren van het beroep gerechtvaardigd was, aangezien de appellant de gelegenheid had gekregen om het verzuim te herstellen.
De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat de gronden die in hoger beroep werden aangevoerd, een herhaling waren van wat eerder was aangevoerd. De Raad zag geen reden om de beslissing van de rechtbank te herzien en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.