ECLI:NL:CRVB:2017:1423

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 april 2017
Publicatiedatum
13 april 2017
Zaaknummer
16/2128 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.J. van Vulpen-Grootjans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om maatwerkvoorzieningen bij sluiting van een gebouw in het ambtenarenrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, werkzaam bij de Belastingdienst, had verzocht om maatwerkvoorzieningen in het kader van de sluiting van een kantoor. Dit verzoek werd afgewezen omdat de appellant vrijwillig naar een andere locatie was overgegaan en de beschikbare gegevens geen grond boden voor de conclusie dat deze overgang tijdelijk was. De Raad oordeelde dat het memo en de handreiking, die betrekking hebben op medewerkers die in het kader van de landelijke herinrichting zijn verplaatst, niet op de appellant van toepassing waren. De appellant had zich in hoger beroep beroepen op het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel, maar deze beroepen werden door de Raad verworpen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond was verklaard.

Uitspraak

16/2128 AW
Datum uitspraak: 13 april 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 februari 2016, 15/1863 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Staatssecretaris van Financiën (staatssecretaris)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.J.M. Arentz-Veldkamp hoger beroep ingesteld.
Namens de staatssecretaris heeft mr. B.J.M. Oenema, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 maart 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Arentz-Veldkamp. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Oenema.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als [functie 1] bij de Belastingdienst in [standplaats ] . Met ingang van 14 september 2011 is hij tewerkgesteld in [locatie] . Bij besluit van 27 mei 2014 is appellant in het kader van de concentratie van processen en het sluiten van een aantal kantoren als onderdeel van de reorganisatie bij Belastingen, geplaatst op het proces [functie 2] te [plaatsnaam] . Het kantoor van de Belastingdienst in [standplaats ] is in mei 2014 gesloten.
1.2.
Op 27 mei 2014 heeft appellant een faciliteitenformulier ingevuld en in verband met zijn plaatsing in [plaatsnaam] en de sluiting van het kantoor in [standplaats ] verzocht om in aanmerking te komen voor maatwerk als bedoeld in het Memo “Voorzieningen bij de verplaatsingen ten gevolge van de sluiting van een gebouw” (memo) en de daarbij behorende Handreiking gesprek “leidinggevende – medewerker” (handreiking).
1.3.
Bij e-mail van 4 juni 2014 heeft de staatssecretaris appellant bericht dat dit verzoek is afgewezen op de grond dat het memo en de handreiking niet op hem van toepassing zijn.
1.4.
Bij besluit van 9 februari 2015 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van
4 juni 2014 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad stelt voorop dat de staatssecretaris gemotiveerd heeft toegelicht dat de herinrichting in 2011 zag op een reorganisatie van de drie kantoren in de regio [regio] en dat de reorganisatie, als gevolg waarvan in 2014 een groot aantal locaties is gesloten, voortvloeit uit de landelijke herinrichting. Het memo en de handreiking zijn uitsluitend van toepassing op medewerkers die in het kader van de landelijke herinrichting zijn verplaatst als gevolg van de sluiting van een locatie vanaf 25 maart 2014. Ook medewerkers die in het kader van concentratiebewegingen vóór de definitieve sluiting van het gebouw zijn verplaatst, kunnen een beroep doen op het memo en de handreiking. Anders dan appellant stelt, hebben het memo en de handreiking geen betrekking op verplaatsingen in het kader van de regionale herinrichting.
4.2.
Niet in geschil is dat de werkzaamheden van appellant op het kantoor in [standplaats ] in 2011 in het kader van een regionale herinrichting en concentratie van het proces klantregistratie zijn verplaatst naar de locatie [locatie] . Appellant is vrijwillig met deze werkzaamheden naar de locatie [locatie] overgegaan. De beschikbare gegevens bieden geen grond voor de conclusie dat deze overgang slechts tijdelijk was. Met de rechtbank, en anders dan appellant, is de Raad daarom van oordeel dat de standplaats van appellant van
14 september 2011 tot 27 mei 2014 [locatie] was. Nu dit geen locatie is die in het kader van de landelijke herinrichting is gesloten, kon appellant geen beroep doen op het memo en de handreiking. Verder kan appellant, mede gelet op het verschil en het aanzienlijke tijdsverloop tussen de regionale en de landelijke herinrichting, niet worden gevolgd in zijn stelling dat zijn verplaatsing in het kader van de regionale herinrichting is aan te merken als een verplaatsing in het kader van een concentratiebeweging voorafgaande aan de definitieve sluiting van de locatie [standplaats ]
.
4.3.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel treft geen doel. De staatssecretaris heeft toegelicht dat het toekennen van een maatwerkvoorziening aan de door appellant genoemde collega M op een fout berust die waarschijnlijk het gevolg is van het feit dat de door M ingevulde standplaats [standplaats ] niet is gecontroleerd bij de beoordeling van de aanvraag. Het gelijkheidsbeginsel gaat niet zover dat van de staatssecretaris verlangd kan worden dat hij die fout ten gunste van appellant herhaalt.
4.4.
Ten slotte slaagt het beroep op het vertrouwensbeginsel evenmin. De enkele omstandigheid dat appellant het aanvraagformulier samen met zijn leidinggevende heeft ingevuld kan niet worden aangemerkt als een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan dat de aanvraag zou worden ingewilligd.
4.5.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 april 2017.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) J. Tuit

RB