ECLI:NL:CRVB:2017:1383
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van bijstandsaanvraag na ontruiming en woonsituatie van appellant
In deze zaak gaat het om de beoordeling van een bijstandsaanvraag van appellant, die na een faillissement en ontruiming van zijn woning in een onduidelijke woonsituatie verkeerde. Appellant had zich op 2 september 2014 gemeld voor bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) en verklaarde tijdens een intakegesprek dat zijn woning op 2 oktober 2014 ontruimd zou worden. Het college van burgemeester en wethouders van Helmond heeft appellant gevraagd om duidelijkheid over zijn woonsituatie, maar na een brief van 15 oktober 2014 heeft appellant geen verdere informatie verstrekt. Het college heeft de aanvraag op 24 oktober 2014 buiten behandeling gesteld, maar na bezwaar is de aanvraag alsnog in behandeling genomen. Uiteindelijk heeft het college appellant bijstand verleend voor de periode van 2 september 2014 tot en met 2 oktober 2014, maar niet voor de periode daarna, omdat appellant onvoldoende duidelijkheid had verschaft over zijn woonsituatie.
De rechtbank Oost-Brabant heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het college hem niet heeft geïnformeerd over de mogelijkheid van een daklozenuitkering, terwijl het college op de hoogte was van zijn situatie. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat het college niet verplicht was om de aanvraag om bijstand op te vatten als een aanvraag voor een daklozenuitkering. De Raad heeft bevestigd dat het bestuursorgaan niet ambtshalve hoeft te onderzoeken of appellant als adresloze in aanmerking had kunnen komen voor bijstand, wanneer het bestuursorgaan twijfels heeft over de woonplaats van de aanvrager. De Raad heeft het hoger beroep van appellant afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.