ECLI:NL:CRVB:2017:1376

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 maart 2017
Publicatiedatum
11 april 2017
Zaaknummer
15/5563 WWB-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring wegens niet-betaling griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 maart 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 26 juni 2015. De Centrale Raad verklaarde het verzet van appellante ongegrond. De zaak betreft een verzoek om vrijstelling van betaling van het griffierecht, dat door de Raad eerder was afgewezen. Appellante had verzocht om vrijstelling, maar heeft niet binnen de gestelde termijn gereageerd op de voorwaarden die de Raad had gesteld. In verzet heeft appellante aangevoerd dat zij op 7 december 2015 stukken had opgestuurd ter ondersteuning van haar verzoek om vrijstelling. De Raad oordeelde echter dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij tijdig had gereageerd en dat het risico van niet-aangetekende verzending bij haar lag. De Raad heeft geen aanleiding gezien om appellante in de proceskosten van het verzet te veroordelen. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige en correcte communicatie met de Raad en de gevolgen van het niet voldoen aan de vereisten voor het indienen van een beroep.

Uitspraak

Datum uitspraak: 16 maart 2017
15/5563 WWB-V, 15/5566 WWB-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak, bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, in verband met het hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 26 juni 2015, 14/4785 en 14/4786 (aangevallen uitspraken)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam
Zitting heeft: T.G.M. Simons
Griffier: N. Talhaoui
Ter zitting is niemand verschenen

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht van 21 juni 2016 heeft de Raad het hoger beroep van appellante tegen de aangevallen uitspraken niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet is betaald.
Voorafgaand aan de uitspraak van 21 juni 2016 heeft appellante verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht. De Raad heeft haar bij brief van 25 november 2015 gewezen op de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om voor vrijstelling in aanmerking te komen. Aan appellante is een termijn van twee weken geboden om een volledig ingevuld formulier in te sturen als zij van mening is aan de criteria voor vrijstelling van het griffierecht te voldoen. Appellante heeft niet binnen de gestelde termijn gereageerd en de Raad heeft haar beroep op betalingsonmacht bij brief van 17 december 2015 afgewezen.
In verzet heeft appellante onder meer verklaard dat zij op 7 december 2015 stukken aan de Raad heeft gestuurd in verband met haar verzoek om vrijstelling van het griffierecht. Zij heeft daarbij gebruik gemaakt van de door de Raad aangeboden portvrije antwoordenveloppe. Appellante is van mening dat, indien de stukken niet zijn ontvangen, zij de gelegenheid moet krijgen de stukken nogmaals toe te zenden.
De Raad is van oordeel dat appellante in verzet geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat zij niet in verzuim is geweest. Appellante heeft haar stelling dat zij tijdig stukken heeft toegezonden, niet aannemelijk gemaakt. Het risico van niet-aangetekende verzending ligt bij appellante. Dat zij gebruik heeft gemaakt van de antwoordenveloppe maakt dit niet anders. Ook heeft appellante niet gereageerd op de brief van 17 december 2015 waarbij haar beroep op betalingsonmacht is afgewezen en de haar nadien toegezonden nota’s van 17 maart 2016 en betalingsherinneringen van 18 april 2016. Niet is gebleken dat zij daartoe niet in staat was. Van een telefonisch contact met de griffie van de Raad op 21 januari 2016 is geen bewijs voorhanden.
Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet is geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) N. Talhaoui (getekend) T.G.M. Simons
JvC