ECLI:NL:CRVB:2017:1367

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 april 2017
Publicatiedatum
11 april 2017
Zaaknummer
15/5870 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag sociaal-culturele bijdrage op grond van de Minimaregeling Vlissingen

In deze zaak heeft appellant op 15 augustus 2014 een aanvraag ingediend voor een sociaal-culturele bijdrage op basis van de Minimaregeling Vlissingen. Het dagelijks bestuur van Orionis Walcheren heeft appellant op 23 september 2014 verzocht om bewijsstukken te overleggen, maar appellant heeft deze niet tijdig aangeleverd. Hierdoor heeft het college op 13 oktober 2014 de aanvraag buiten behandeling gesteld. Op 16 december 2014 heeft het dagelijks bestuur de aanvraag alsnog inhoudelijk beoordeeld en afgewezen, omdat appellant niet kon aantonen dat hij voldeed aan de voorwaarden van de Minimaregeling.

De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de relevante peilmaand januari 2014 was en dat appellant op dat moment een gezamenlijke huishouding voerde met zijn partner. Hierdoor waren de financiële gegevens van de partner van belang voor de beoordeling van de aanvraag. Appellant heeft nagelaten de gevraagde gegevens te overleggen, waardoor niet kon worden vastgesteld of hij in aanmerking kwam voor de bijdrage.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij wel recht heeft op de bijdrage en heeft hij verzocht om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat appellant in hoger beroep geen nieuwe gronden heeft aangevoerd die de rechtbank tot een ander oordeel hadden moeten brengen. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en het hoger beroep afgewezen. De aangevallen uitspraak is bevestigd en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. Er is geen aanleiding voor een veroordeling van de proceskosten.

Uitspraak

15/5870 WWB
Datum uitspraak: 11 april 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 1 juli 2015, 15/508 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van Orionis Walcheren (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H. Zahi, advocaat, hoger beroep ingesteld en een verzoek gedaan om veroordeling tot vergoeding van schade.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift en, op verzoek van de Raad, een nader stuk ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 17 januari 2017. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 15 augustus 2014 een aanvraag ingediend voor een sociaal culturele bijdrage op grond van de Minimaregeling Vlissingen (Minimaregeling).
1.2.
Bij brief van 23 september 2014 heeft het dagelijks bestuur appellant verzocht om een bewijsstuk te overleggen waaruit blijkt dat de bankrekening van zijn partner [partner] (P) op de peildatum van 1 januari 2014 was opgeheven. Appellant heeft dat stuk niet (tijdig) verstrekt.
1.3.
Bij besluit van 13 oktober 2014 heeft het college de aanvraag buiten behandeling gesteld.
1.4.
Bij besluit van 16 december 2014 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur de aanvraag alsnog inhoudelijk beoordeeld en deze afgewezen op de grond dat appellant er niet in is geslaagd om aan te tonen dat hij voldoet aan de voorwaarden van de Minimaregeling.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat in het onderhavige geval de voor toepassing van de Minimaregeling relevante peilmaand januari 2014 is en dat niet in geschil is dat appellant op dat moment met P een gezamenlijke huishouding voerde. Daarom zijn de financiële gegevens van P voor de beoordeling van appellants aanvraag ook van belang. Het ligt daarbij op de weg van appellant, als aanvrager, om aannemelijk te maken dat hij voldoet aan de voorwaarden om voor een sociaal culturele bijdrage in 2014 in aanmerking te komen. Hierin is appellant evenwel niet geslaagd, omdat hij de gevraagde gegevens niet heeft overgelegd. Om die reden kan niet worden beoordeeld of appellant in 2014 in aanmerking kwam voor een sociaal culturele bijdrage.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij wel in aanmerking komt voor een sociaal culturele bijdrage in 2014 en dat hij zich om die reden niet kan verenigen met het oordeel van de rechtbank. Tevens heeft appellant verzocht om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. De rechtbank heeft de beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit.
4.2.
De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank, zoals weergegeven in 2, volledig en volstaat met een verwijzing daarnaar. De Raad maakt dan ook het oordeel waartoe de rechtbank op grond van deze overwegingen is gekomen tot het zijne.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Gelet hierop bestaat voor een veroordeling tot schadevergoeding geen grond. Het verzoek om schadevergoeding zal daarom worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling van de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van A.M. Pasmans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 april 2017.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) A.M. Pasmans

IJ