ECLI:NL:CRVB:2017:1363

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 april 2017
Publicatiedatum
11 april 2017
Zaaknummer
16/3464 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor verhuis- en (her)inrichtingskosten na hypotheekproblemen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant had op 19 februari 2015 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor verhuis- en (her)inrichtingskosten, omdat hij zijn koopwoning had moeten verlaten door het niet tijdig betalen van zijn hypotheeklasten. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft de aanvraag afgewezen, omdat er volgens hen geen sprake was van noodzakelijke kosten van het bestaan in de zin van artikel 35 van de Participatiewet (PW). De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat hij niet in staat was om te reserveren voor de kosten van de eerste huur en borg, omdat hij geconfronteerd werd met een ontruiming en eerder ten onrechte een werkloosheidsuitkering was onthouden. De Raad heeft echter geoordeeld dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen reserveringscapaciteit had. De Raad heeft vastgesteld dat de kosten waarvoor bijzondere bijstand werd gevraagd zich wel voordoen, maar dat de appellant niet heeft aangetoond dat deze kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep afgewezen.

De Raad concludeert dat de kosten van de eerste huur en borg in beginsel uit het inkomen moeten worden bestreden en dat bijzondere bijstand alleen wordt verleend indien deze kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. De appellant heeft niet kunnen aantonen dat hij in een vergelijkbare situatie als andere gevallen verkeerde, waardoor zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. De uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, met A.M. Pasmans als griffier.

Uitspraak

16/3464 PW
Datum uitspraak: 11 april 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 april 2016, 15/5896 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. ir. G.A.S. Maduro BA, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. drs. ir. Maduro. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 19 februari 2015 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor verhuis- en (her)inrichtingskosten in verband met zijn verhuizing naar een kamer op het adres [adres 1] . Het gaat daarbij om de kosten van de eerste huur en borg. Als reden voor zijn verhuizing heeft appellant opgegeven dat hij zijn hypotheeklasten niet tijdig heeft voldaan, als gevolg waarvan hij zijn koopwoning op het adres [adres 2] heeft moeten verlaten.
1.2.
Bij besluit van 25 maart 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 25 augustus 2015 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan in de zin van artikel 35 van de Participatiewet (PW). Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet in staat is geweest om voor de kosten van de eerste huur en borg te reserveren. Appellant heeft bijna tien jaar in zijn koopwoning gewoond en al die tijd inkomsten gehad.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat hij in februari 2015 werd geconfronteerd met een ontruiming van zijn koopwoning. Appellant heeft niet kunnen voorzien dat hij met extra kosten zou worden geconfronteerd en hij heeft om die reden ook niet kunnen sparen. Na zijn ontslag in november 2011 is aan appellant ten onrechte een werkloosheidsuitkering onthouden waardoor hij zijn hypotheekkosten niet volledig kon betalen. Appellant heeft met de inkomsten die hij ontving zijn kosten en schulden betaald en hij kon hierdoor niet reserveren voor zijn kosten in verband met zijn verhuizing.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de PW dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft het bijstandverlenend orgaan ingevolge deze bepaling een zekere beoordelingsvrijheid. De omstandigheid dat de betrokkene al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.2.
Bij de kosten van eerste huur en borg, als hier aan de orde, gaat het om kosten die, indien zij noodzakelijk zijn, gerekend worden tot de periodiek dan wel incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Die kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Daarvoor wordt alleen bijzondere bijstand verleend indien de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.3.
Vaststaat dat de kosten waarvoor appellant bijzondere bijstand heeft aangevraagd zich voordoen. Tussen partijen is met name in geschil of appellant de mogelijkheid heeft gehad om voor deze kosten te reserveren.
4.4.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat het hem in de periode voorafgaand aan zijn aanvraag om bijzondere bijstand (geheel) aan reserveringscapaciteit heeft ontbroken. Appellant heeft, in ieder geval vanaf 2 februari 2012, ononderbroken afwisselend inkomsten uit arbeid en een uitkering ontvangen. Dat appellant ervoor heeft gekozen met de ontvangen inkomsten zijn kosten en schulden te betalen, waardoor er geen ruimte overbleef om te reserveren, maakt dat niet anders. Het ontbreken van voldoende reserveringsruimte in verband met schulden en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen is geen bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 35, eerste lid, van de PW. De kosten die daarmee verband houden, kunnen niet worden afgewenteld op de PW.
4.5.
Ter zitting heeft appellant aangevoerd dat het college in een vergelijkbare situatie wel bijzondere bijstand heeft toegekend. Voor zover appellant hiermee een beroep heeft willen doen op het gelijkheidsbeginsel, slaagt dit beroep niet. Reeds omdat in dat geval sprake was van een uithuiszetting van iemand die inwoonde bij een huurder die de woonlasten niet betaalde, is deze situatie niet vergelijkbaar met die van appellant, nu deze een koopwoning had en zelf de hypotheek niet tijdig had betaald.
4.6.
Uit 4.4 en 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van A.M. Pasmans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 april 2017.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) A.M. Pasmans
sg