ECLI:NL:CRVB:2017:1363
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor verhuis- en (her)inrichtingskosten na hypotheekproblemen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant had op 19 februari 2015 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor verhuis- en (her)inrichtingskosten, omdat hij zijn koopwoning had moeten verlaten door het niet tijdig betalen van zijn hypotheeklasten. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft de aanvraag afgewezen, omdat er volgens hen geen sprake was van noodzakelijke kosten van het bestaan in de zin van artikel 35 van de Participatiewet (PW). De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat hij niet in staat was om te reserveren voor de kosten van de eerste huur en borg, omdat hij geconfronteerd werd met een ontruiming en eerder ten onrechte een werkloosheidsuitkering was onthouden. De Raad heeft echter geoordeeld dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen reserveringscapaciteit had. De Raad heeft vastgesteld dat de kosten waarvoor bijzondere bijstand werd gevraagd zich wel voordoen, maar dat de appellant niet heeft aangetoond dat deze kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep afgewezen.
De Raad concludeert dat de kosten van de eerste huur en borg in beginsel uit het inkomen moeten worden bestreden en dat bijzondere bijstand alleen wordt verleend indien deze kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. De appellant heeft niet kunnen aantonen dat hij in een vergelijkbare situatie als andere gevallen verkeerde, waardoor zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. De uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, met A.M. Pasmans als griffier.