ECLI:NL:CRVB:2017:1162
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen schuldig nalatig verklaring over premies volksverzekeringen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, vertegenwoordigd door mr. B.H. Vader, had hoger beroep ingesteld tegen de schuldig nalatig verklaring van de Sociale verzekeringsbank (Svb) over het jaar 2008. De Svb had vastgesteld dat appellant een bedrag van € 2.890,- aan inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen niet had betaald. Appellant was niet verschenen op de zitting, terwijl de Svb zich liet vertegenwoordigen door mr. A. van der Weerd.
De Raad heeft overwogen dat de Svb de schuldig nalatigheid terecht had vastgesteld, omdat de aanslag ambtshalve was vastgesteld en appellant de verschuldigde premies niet volledig had betaald. Appellant had aangevoerd dat hij gedetineerd was geweest en dat zijn inkomen in 2008 niet hoog genoeg was voor een belastingschuld. De Raad oordeelde echter dat deze argumenten niet konden afdoen aan de vaststelling van schuldig nalatig zijn. De Svb had de beslissing gebaseerd op de artikelen 61 en 62 van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv), die bepalen dat schuldig nalaten kan worden vastgesteld indien de premieplichtige niet heeft meegewerkt aan het vaststellen van het premie-inkomen.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van griffier M.S.E.S. Umans, en werd openbaar uitgesproken op 23 maart 2017.