ECLI:NL:CRVB:2017:1159

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 maart 2017
Publicatiedatum
23 maart 2017
Zaaknummer
15/8009 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering ouderdomspensioen in het kader van duurzaam gescheiden leven

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening en terugvordering van het ouderdomspensioen van appellant, die een AOW-uitkering ontving naar de norm voor ongehuwden. Appellant was op 21 maart 2014 gehuwd met zijn echtgenote, maar de Sociale Verzekeringsbank (Svb) stelde vast dat er geen sprake was van duurzaam gescheiden leven. De Svb had het pensioen van appellant herzien naar dat van een gehuwde en het teveel betaalde pensioen teruggevorderd. Appellant voerde aan dat zijn huwelijk enkel om fiscale redenen was aangegaan en dat er geen emotionele band was, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren voor een affectieve relatie en wederzijdse zorg. De Centrale Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Svb terecht had gehandeld. De Raad benadrukte dat duurzaam gescheiden leven niet alleen op basis van fiscale motieven kan worden aangenomen, maar dat er ook feitelijke omstandigheden moeten zijn die dit ondersteunen. De uitspraak bevestigt dat de intentie van huwelijkspartners om voor elkaar te zorgen, ook na een huwelijk, een belangrijke rol speelt in de beoordeling van de status van duurzaam gescheiden leven.

Uitspraak

15/8009 AOW
Datum uitspraak: 23 maart 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
26 oktober 2015, 14/8172 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend. Appellant heeft vervolgens gereageerd op het verweerschrift.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2017. Appellant is in persoon verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. van der Weerd.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontving een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) naar de norm voor een ongehuwde. Op 21 maart 2014 is appellant gehuwd met mevrouw [naam echtgenote]. De Svb heeft vervolgens nadere informatie gevraagd aan de echtgenote van appellant over haar woonsituatie. De echtgenote heeft hierop geantwoord dat zij sinds enkele jaren een affectieve relatie heeft met appellant en dat er bewust voor is gekozen niet samen te gaan wonen. Voorts is ingevuld dat sprake is van wederzijdse zorg, bestaande uit het elkaar verzorgen bij ziekte en gezamenlijke uitjes en vakanties.
1.2.
Bij besluit van 14 augustus 2014 heeft de Svb het ouderdomspensioen van appellant met ingang van april 2014 herzien naar het pensioen voor een gehuwde. Bij besluit van de dezelfde datum heeft de Svb het over de maanden april tot en met juli 2014 teveel betaalde ouderdomspensioen ten bedrage van € 1.381,64 van appellant teruggevorderd.
1.3.
Appellant heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt. Daarbij is aangevoerd dat het huwelijk slechts door fiscale en niet door emotionele motieven is ingegeven.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 14 november 2014 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar ongegrond verklaard. De Svb heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat in de situatie van appellant en zijn echtgenote geen sprake is van duurzaam gescheiden leven, nu niet is aangetoond dat de relatie met zijn echtgenote niet verder gaat dan alleen een zakelijke overeenkomst. Voorts is overwogen dat het ouderdomspensioen terecht is herzien en dat het onverschuldigd betaalde ouderdomspensioen terecht is teruggevorderd.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
3. Appellant is in hoger beroep gekomen. Daarbij heeft hij nogmaals aangevoerd dat het huwelijk louter en alleen om successierechtelijke redenen is aangegaan, zodat sprake is van duurzaam gescheiden leven.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of de rechtbank terecht het standpunt van de Svb heeft onderschreven dat appellant vanaf 21 maart 2014 niet kan worden aangemerkt als duurzaam gescheiden levend als bedoeld in artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW.
4.2.
Artikel 1, derde lid, van de AOW luidt:
“3. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt:
a. als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad;
b. als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.”
4.3.
Volgens vaste rechtspraak is van duurzaam gescheiden leven sprake indien wat betreft gehuwden de toestand is ontstaan dat, na de door beiden of één hunner gewilde verbreking van de echtelijke samenleving, ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door hen beiden, althans door één van hen, als bestendig is bedoeld. Voorts is in de rechtspraak tot uitdrukking gebracht dat in het algemeen kan worden aangenomen dat na het sluiten van een huwelijk – zoals in dit geval – de huwelijkspartners de intentie hebben om – al dan niet in een echtelijke samenleving – voor elkaar zorg te dragen, maar dat het niet is uit te sluiten dat onder omstandigheden vanaf de huwelijksdatum van duurzaam gescheiden leven kan worden gesproken, mits dat ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden blijkt (ECLI:NL:CRVB:1999:ZB8340 en ECLI:NL:CRVB:2004:AO6231).
4.4.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van duurzaam gescheiden leven van appellant en zijn echtgenote wordt uitgegaan van de feiten en omstandigheden zoals die door de rechtbank zijn vastgesteld, waarbij appellant wordt aangeduid als eiser en de Svb als verweerder:

De rechtbank overweegt dat uit de brief van eiser van 28 oktober 2014, in samenhang met de beroepsgronden en het verhandelde ter zitting, blijkt dat eiser en zijn echtgenote elkaar (zullen) verzorgen bij ziekte, dat zij ongeveer één keer per twee maanden uitstapjes maken naar het theater of de opera, dat zij samen golfen, dat zij weleens gezamenlijk de Amstelclub bezoeken, dat zij gezamenlijk de kinderen bezoeken, dat zij door de Belastingdienst (automatisch) als fiscale partners worden aangemerkt en dat zij weleens voor een operavoorstelling een lang weekend naar het buitenland gaan al dan niet gecombineerd met een zakelijke activiteit en dat zij dan in een gezamenlijke hotelkamer verblijven. Voorts presenteren eiser en zijn echtgenote zich naar buiten toe als man en vrouw.”
4.5.
Op grond van de gedingstukken, hetgeen ter zitting is verklaard en de onder 4.4 genoemde omstandigheden moet geconcludeerd worden dat van een uitzonderingssituatie als hiervoor onder 4.3 bedoeld in dit geval geen sprake is. Hierbij is ten eerste van belang dat appellant en zijn echtgenote, blijkens de verklaringen van hen beiden, al vele jaren een affectieve relatie hebben, dat zij elkaar met enige regelmaat zien, samen uitstapjes maken en op vakantie gaan. Verder hebben beiden verklaard dat zij elkaar bij ziekte zullen verzorgen. Ten slotte hebben appellant en zijn echtgenote gekozen voor een huwelijk om fiscale – successierechtelijke – redenen, om aldus te waarborgen dat de nalatenschap bij het overlijden van één van hen op een belastingtechnisch gunstige wijze aan de ander ten goede zal komen. Aldus hebben appellant en zijn echtgenote gekozen voor een zakelijke regeling, waaruit blijkt van het zorgdragen voor elkaars – huidige en toekomstige – financiële situatie. Dit alles staat in de weg aan de conclusie dat appellant en zijn echtgenote op en na 21 maart 2014 een leven leidden als waren zij ongehuwd.
4.6.
Dit betekent dat de Svb het ouderdomspensioen van appellant terecht met ingang van april 2014 heeft herzien naar het pensioen voor een gehuwde en terecht heeft besloten het over de maanden april tot en met juli 2014 teveel betaalde ouderdomspensioen terug te vorderen van appellant.
4.7.
Het onder 4.1 tot en met 4.6 overwogene leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2017.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) M.S.E.S. Umans
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip duurzaam gescheiden leven.

KP