ECLI:NL:CRVB:2017:1071

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 maart 2017
Publicatiedatum
16 maart 2017
Zaaknummer
16/3430 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van een besluit inzake bevordering van een beroepsmilitair en de weigering om functiebeschrijving aan te passen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een beroepsmilitair, appellant, tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellant was werkzaam bij de Koninklijke Marechaussee en had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Minister van Defensie. Dit besluit, genomen op 19 maart 2013, betrof de toewijzing van een functie en de waardering daarvan. De minister had in een later besluit, op 8 september 2014, het eerdere besluit herroepen en appellant voorgedragen voor bevordering met terugwerkende kracht. Appellant was het niet eens met de weigering van de minister om de functiebeschrijving aan te passen en had hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het besluit van 31 oktober 2014, dat appellant bevorderde, volledig tegemoetkwam aan zijn bezwaren. Appellant stelde in hoger beroep dat de rechtbank had miskend dat het bestreden besluit onzorgvuldig was voorbereid en dat zijn aanvullend beroepschrift als bezwaarschrift had moeten worden aangemerkt. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen sprake was van een onzorgvuldige voorbereiding of een motiveringsgebrek. De Raad concludeerde dat het bestreden besluit en het uitvoeringsbesluit volledig tegemoetkwamen aan de bezwaren van appellant, en dat het aanvullend beroepschrift niet als bezwaarschrift kon worden aangemerkt.

De uitspraak werd gedaan door C.H. Bangma, met J. Smolders als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 16 maart 2017.

Uitspraak

16/3430 MAW
Datum uitspraak: 16 maart 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
11 april 2016, 14/9589 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Defensie (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.M. Groenhart hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Groenhart. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R.A.W.C. Naalden.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam als beroepsmilitair bij de Koninklijke Marechaussee. Bij besluit van 19 maart 2013 is appellant met ingang van 1 oktober 2013 de [naam functie] (arbeidsplaats [nummer]) in de [naam rang 1] toegewezen.
1.2.
Bij besluit van 8 september 2014 (bestreden besluit) heeft de minister naar aanleiding van het bezwaar van appellant tegen het besluit van 19 maart 2013, dat besluit herroepen voor zover het ziet op de waardering van de functie in de [naam rang 1] en bepaald dat appellant zal worden voorgedragen voor een bevordering tot [naam rang 2] met terugwerkende kracht vanaf 5 december 2012. Het besluit van de bevordering zal separaat worden nagezonden
.
1.3.
Op 6 oktober 2014 is aan appellant meegedeeld dat de functie waarin hij werkzaam is, is gewaardeerd, dat aan de functie de rang van [naam rang 2] is verbonden en dat naar aanleiding daarvan vanaf 5 december 2012 de rang van [naam rang 2] is toegekend. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.4.
Hangende beroep is appellant door de minister bij besluit van 31 oktober 2014 met terugwerkende kracht vanaf 5 december 2012 bevorderd tot de rang van [naam rang 2]. Tegen dit besluit heeft appellant eveneens bezwaar gemaakt.
1.5.
Bij brief van 30 januari 2015 heeft appellant om uitleg gevraagd ten aanzien van een aantal onderdelen van zijn functiebeschrijving. Deze brief is door de minister opgevat als een verzoek om aanpassing van de functiebeschrijving
.Bij besluit van 24 maart 2015 heeft de minister dit verzoek afgewezen. De gemachtigde van appellant heeft dit besluit tezamen met de aanvullende gronden van beroep doen toekomen aan de rechtbank.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij - kort gezegd - overwogen dat het besluit van 31 oktober 2014 dient te worden beschouwd als een besluit ter uitvoering van het bestreden besluit en dat het beroep om die reden op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede van rechtswege betrekking heeft op dit besluit.
Voorts heeft zij overwogen dat de brief van 6 oktober 2014 geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, nu sprake is van een schriftelijke herhaling van de voordracht tot bevordering, neergelegd in het bestreden besluit. Voor toepassing van
artikel 6:19 van de Awb ten aanzien van die brief bestaat dan ook geen aanleiding. Verder heeft de rechtbank overwogen dat het besluit van 24 maart 2015, dat ziet op functiebeschrijving en niet op functiewaardering, niet valt binnen de feitelijke grondslag en de reikwijdte van het bestreden besluit, zodat dit besluit geen onderdeel uitmaakt van onderhavige procedure. Voorts stelt de rechtbank vast dat niet kan worden geconcludeerd dat appellant heeft beoogd een rechtsmiddel tegen dat besluit aan te wenden, zodat zij ook geen grond ziet om het aanvullend beroepschrift aan te merken als een bezwaarschrift en dit aan de minister door te sturen ter behandeling als bezwaar. Tot slot stelt de rechtbank vast dat met het bestreden besluit volledig is tegemoetgekomen aan zijn bezwaarschrift, nu hij is bevorderd tot [naam rang 2]. De stelling van appellant dat hij had moeten worden bevorderd tot de rang van [naam rang 3], laat de rechtbank buiten bespreking omdat zij daarmee buiten de omvang van het geschil zou treden.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank heeft miskend dat het bestreden besluit wegens een onzorgvuldige voorbereiding en een motiveringsgebrek had moeten worden vernietigd. Voorts is hij van mening dat de rechtbank het aanvullend beroepschrift aan had moeten merken als een bezwaarschrift tegen het besluit van 24 maart 2015 en het bezwaarschrift aan de minister had moeten doorzenden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Bestreden besluit en het uitvoeringsbesluit van 31 oktober 2014
4.1.
Ingevolge artikel 7:11, eerste lid, van de Awb vindt, indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag daarvan een heroverweging van het primaire besluit plaats. Appellant heeft in zijn bezwaarschrift tegen het besluit van 19 maart 2013 aangevoerd dat de door hem bij het bezwaar gevoegde functiebeschrijving op de aan hem toegewezen functie van toepassing zou moeten zijn. Voorts heeft hij verzocht deze functiebeschrijving te (her)waarderen en aan de functie de rang van [naam rang 2] te verbinden. Verder heeft appellant verzocht om hem naar aanleiding van de uitkomst van het herwaarderingsonderzoek met ingang van datum functievervulling te bevorderen tot de rang van [naam rang 2]. Conform het door appellant gedane verzoek is de door appellant voorgestelde functiebeschrijving gewaardeerd aan de hand van het functiewaarderingssysteem FUWADEF en is aan de functie de rang van [naam rang 2] verbonden. Bij het bestreden besluit heeft de minister het besluit van 19 maart 2013 herroepen voor zover dat ziet op de waardering van de rang van luitenant. Bij besluit van 31 oktober 2014 is appellant met terugwerkende kracht vanaf 5 december 2012 bevorderd tot de rang van [naam rang 2]. Daarmee heeft de minister het besluit van 19 maart 2013 met toepassing van
artikel 7:11 van de Awb heroverwogen en is de Raad met de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit en het ter uitvoering daarvan op 31 oktober 2014 genomen besluit volledig tegemoet komt aan de bezwaren van appellant. Van een onzorgvuldige voorbereiding of een motiveringsgebrek is de Raad dan ook niet gebleken. Dat appellant achteraf meent dat de door hem in bezwaar ingebrachte functiebeschrijving toch niet juist is, is onvoldoende om, bij gebreke van zo’n geschil, een uitspraak van de bestuursrechter te kunnen rechtvaardigen.
Besluit van 24 maart 2015
4.2.
Bij besluit van 24 maart 2015 heeft de minister geweigerd de functiebeschrijving aan te passen. De gemachtigde van appellant heeft dit besluit tezamen met het aanvullend beroepschrift van 2 april 2015 en een e-mail van appellant van 2 april 2015 doen toekomen aan de rechtbank. De gemachtigde van appellant heeft verzocht de e-mail van appellant van
2 april 2015 als aanvullend beroepschrift aan te merken. Beoordeeld dient te worden of de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat het aanvullende beroepschrift van 2 april 2015 niet als bezwaarschrift tegen het besluit van 24 maart 2015 kon worden aangemerkt. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat dit aanvullend beroepschrift met de daarbij gevoegde
e-mail van appellant van 2 april 2015 niet als bezwaarschrift tegen het besluit van 24 maart 2015 is aan te merken. De e-mail van appellant van 2 april 2015 was gericht aan zijn gemachtigde en bevat een weergave van het verloop voorafgaand aan het besluit van 24 maart 2015 en een omschrijving van het besluit. Voorts maakt appellant kenbaar dat hij het er niet mee eens is, dat hij en de kolonel niet nader tot elkaar zijn gekomen en dat een gang naar de rechtbank onvermijdelijk is. Nog los van het feit dat de e-mail niet was geadresseerd aan de minister of een ander bestuursorgaan
,kon de mail noch naar inhoud, noch naar strekking worden aangemerkt als een bezwaarschrift tegen het besluit van 24 maart 2015. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het aanvullend beroepschrift van appellant niet is aan te merken als een bezwaarschrift tegen het besluit van 24 maart 2015. Daarom heeft de rechtbank terecht het aanvullend beroepschrift niet met toepassing van artikel 6:15 van de Awb aan de minister doorgezonden ter behandeling als bezwaarschrift.
5. Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van J. Smolders als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2017.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) J. Smolders

HD