ECLI:NL:CRVB:2017:1052

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 maart 2017
Publicatiedatum
15 maart 2017
Zaaknummer
17/1317 PW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening wegens gebrek aan spoedeisend belang in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 maart 2017 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die eerder bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand. Het college van burgemeester en wethouders van Hengelo had de bijstand van verzoeker beëindigd en teruggevorderd, wat leidde tot een hoger beroep van het college tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. T. Geerdink, verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij financiële problemen ondervond door het uitblijven van bijstandsbetalingen sinds september 2015.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker geen actueel spoedeisend belang had. Ondanks zijn financiële problemen, die hij onderbouwde met schulden, bleek dat hij bij zijn ouders in Borne woonde en geen bijstand had aangevraagd bij het college daar, wat zijn situatie verergerde. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker zelf verantwoordelijk was voor zijn financiële situatie en dat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek werd dan ook afgewezen, en de voorzieningenrechter deed uitspraak buiten zitting, zonder veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van een actueel spoedeisend belang bij verzoeken om voorlopige voorzieningen en de verantwoordelijkheid van de aanvrager in het verkrijgen van bijstand.

Uitspraak

17/1317 PW-VV
Datum uitspraak: 7 maart 2017
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoeker], voorheen [X.] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Hengelo (college)
PROCESVERLOOP
Het college heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
2 november 2016, 16/1511 (aangevallen uitspraak).
Namens verzoeker heeft mr. T. Geerdink, advocaat, een verweerschrift ingediend en verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Verzoeker ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand.
1.2.
Bij besluit van 12 oktober 2015 heeft het college de bijstand met ingang van 1 september 2015 beëindigd (lees: ingetrokken).
1.3.
Bij besluit van 7 december 2015 heeft het college het recht op bijstand over de periode van 1 december 2014 tot en met 31 augustus 2015 ingetrokken en de over die periode verleende bijstand tot een bedrag van € 8.763,82 van verzoeker teruggevorderd.
1.4.
Bij besluit van 11 mei 2016 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten van 12 oktober 2015 en 7 december 2015 ongegrond verklaard.
1.5.
Verzoeker staat per 27 oktober 2015 ingeschreven bij zijn ouders in de gemeente Borne.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de besluiten van 12 oktober 2015 en 7 december 2015 herroepen.
3.1.
Het college heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
3.2.
Verzoeker heeft, gelet op de schorsende werking van het hoger beroep van het college tegen de aangevallen uitspraak, verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Verzoeker verzoekt te bepalen dat het college aan hem bij wijze van voorschot een bedrag van € 12.500,- verstrekt strekkende tot (een deel van) de ten onrechte niet ontvangen bijstand over de periode van 1 september 2015 tot en met 31 december 2016.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (2 december 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AO0764) is de mogelijkheid om hangende (hoger) beroep een verzoek om voorlopige voorziening te doen niet bedoeld om door middel van zogenoemde “kortsluiting” de behandeling van de hoofdzaak te bespoedigen. Indien van enig spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening voorafgaand aan de uitspraak in de hoofdzaak geen sprake is, is daarin een grond gelegen om geen gebruik te maken van de in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb neergelegde bevoegdheid onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, en het verzoek om voorlopige voorziening af te wijzen.
4.3.
De beantwoording van de vraag of sprake is van onverwijlde spoed spitst zich in dit geval in het bijzonder toe op de vraag of vanuit financieel oogpunt sprake is van een spoedeisend belang.
4.4.
Verzoeker heeft gesteld dat het spoedeisende belang voor het treffen van een voorlopige voorziening daarin is gelegen, dat hij door het uitblijven van de betaling van zijn bijstand sinds september 2015 in toenemende mate financiële problemen heeft. Verzoeker heeft in dit verband gewezen op schulden bij vrienden en kennissen alsmede op schulden bij commerciële instanties, welke zijn toegenomen sinds de beëindiging van de bijstand per 1 september 2015. In totaal bedraagt de schuldenlast ongeveer € 15.000,-.
4.5.
De aard van een verzoek om een voorlopige voorziening veronderstelt een actueel spoedeisend belang. Daarvan is de voorzieningenrechter niet gebleken. De schuldenlast van verzoeker levert op zichzelf geen spoedeisend belang op. Verzoeker heeft bovendien te kennen gegeven dat hij bij zijn ouders in de gemeente Borne woont. Verzoeker heeft aldus onderdak en voedsel. Nu hij vanaf 27 oktober 2015 geen woonplaats heeft in Hengelo, heeft hij jegens het college sindsdien ook geen aanspraak meer op bijstand. Daar komt bij dat uit niets blijkt dat verzoeker vanaf dat moment heeft geprobeerd om enige inkomsten te verwerven. Uit de voorhanden stukken kan worden opgemaakt dat verzoeker bij het college van burgemeester en wethouders van Borne geen bijstand heeft aangevraagd, omdat hij daar slechte ervaringen mee heeft. Dit biedt voor het afzien van een aanvraag om bijstand geen toereikende rechtvaardiging. Dit betekent dat het op een keuze van verzoeker berust dat hij al geruime tijd en ook op dit moment niet over financiële middelen beschikt.
4.6.
Uit 4.5 volgt dat bij dit verzoek een spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb ontbreekt. Aldus bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening jegens het college als het in deze procedure betrokken bestuursorgaan.
4.7.
Het verzoek is gelet op 4.3 tot en met 4.6 kennelijk ongegrond, zodat de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb buiten zitting uitspraak zal doen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van
R.B.E. van Nimwegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2017.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) R.B.E. van Nimwegen

IJ