ECLI:NL:CRVB:2016:944
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van incidenteel hoger beroep wegens niet-tijdige indiening van schriftelijke machtiging
Op 17 maart 2016 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 14/4253 ZW. Deze uitspraak betreft een incidenteel hoger beroep dat niet-ontvankelijk is verklaard. De zaak is voortgekomen uit een hoger beroep dat door de stichting, vertegenwoordigd door J.A.M. Houberg, was ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 1 april 2014. Het Uwv had incidenteel hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting op 3 maart 2016 zijn beide partijen niet verschenen.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen aangegeven dat de schriftelijke machtiging, die op grond van artikel 8:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vereist is, niet tijdig is ingediend. Hierdoor kon niet worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim was. De Raad heeft verder vastgesteld dat, omdat het hoger beroep van de stichting niet-ontvankelijk was verklaard, ook het incidenteel hoger beroep niet ontvankelijk kon zijn. Dit is in lijn met artikel 8:111, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb, en wordt ondersteund door de wetsgeschiedenis.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep concludeert dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter T.G.M. Simons en griffier C. Moustaïne.