ECLI:NL:CRVB:2016:91

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 januari 2016
Publicatiedatum
13 januari 2016
Zaaknummer
14/6468 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen de afwijzing van een WIA-aanvraag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn WIA-aanvraag af te wijzen. Het Uwv had het bezwaar van de appellant niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de wettelijke bezwaartermijn. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de appellant het besluit tot afwijzing van zijn WIA-aanvraag tijdig had ontvangen.

De appellant voerde in hoger beroep aan dat hij het besluit van 30 oktober 2012 niet had ontvangen, ondanks dat hij tijdens een gesprek met een arbeidsdeskundige op 29 oktober 2012 was geïnformeerd over de afwijzing van zijn aanvraag. De Raad overwoog dat het Uwv aannemelijk moest maken dat het besluit was verzonden, maar dat er geen deugdelijke verzendadministratie aanwezig was. Desondanks concludeerde de Raad dat uit het gedrag van de appellant kon worden afgeleid dat hij het besluit had ontvangen, onderbouwd door een telefoonnotitie en het feit dat hij handelingen had verricht die erop wezen dat hij op de hoogte was van de afwijzing.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van de bewijsvoering rondom de ontvangst van besluiten in het bestuursrecht, vooral in gevallen waar geen aangetekende verzending heeft plaatsgevonden.

Uitspraak

14/6468 WIA
Datum uitspraak: 8 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
29 oktober 2014, 13/4331 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.W. van de Wege, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 30 oktober 2012 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat voor hem met ingang van 28 november 2012 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit bij bezwaarschrift, gedateerd 22 mei 2013 en dezelfde dag aan het Uwv verzonden per fax. Bij besluit op bezwaar van 2 augustus 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant
niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de wettelijke bezwaartermijn van
zes weken. Hiertoe heeft het Uwv overwogen dat de ontkenning door appellant van de tijdige ontvangst van het bestreden besluit inconsistent en ongeloofwaardig is.
1.2.
Bij uitspraak van 10 december 2013 heeft de rechtbank het door appellant ingestelde beroep kennelijk ongegrond verklaard. Bij mondelinge uitspraak van 23 mei 2014 heeft de rechtbank vervolgens het door appellant gedane verzet gegrond verklaard omdat er aanleiding was voor nader onderzoek. Vervolgens is het onderzoek door de rechtbank voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van de uitspraak van 10 december 2013.
1.3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij overwogen:
“3. De hoogste bestuursrechters hanteren in het geval van niet aangetekende verzending van een besluit als uitgangspunt dat het bestuursorgaan aannemelijk dient te maken dat het desbetreffende stuk is verzonden. Daartoe is (onder meer) vereist dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie, waaruit de verzending van het betreffende stuk blijkt. Naar tussen partijen niet in geschil is ontbreekt in dit geval een deugdelijke verzendadministratie, zodat de verzending van het (per gewone post verzonden) besluit niet op deze wijze door verweerder aannemelijk kan worden gemaakt. Dit laat onverlet dat de verzending van een stuk zonder nader bewijs kan worden aangenomen indien uit beschikbare gegevens kan worden afgeleid dat het desbetreffende stuk wel moet zijn ontvangen (vergelijk onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 7 augustus 2013 ECLI:NL:CRvB:2013:1365). Het gaat het dan met name om gevallen waarin naar aanleiding van het beweerdelijk verzonden besluit door een belanghebbende handelingen zijn verricht waaruit moet worden afgeleid dat de aanbieding van het poststuk met het besluit aan het adres van de belanghebbende wel heeft plaatsgevonden.
4. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat uit eisers houding en gedrag kan worden afgeleid dat het besluit tot afwijzing van diens WIA-aanvraag hem destijds heeft bereikt. Van belang is dat eiser in verband met de afwijzing van zijn WIA-aanvraag heeft verzocht om herleving van zijn uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) met ingang van 28 november 2012, en hij heeft zich vervolgens na het bereiken van de maximum uitkeringsduur WW met een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) tot de gemeente Eindhoven gewend. Gelet op verweerders telefoonnotitie van 16 september 2013 beschikte eiser tijdens het intakegesprek voor zijn bijstandsuitkering op 25 maart 2013 over het arbeidskundig rapport van
29 oktober 2012 en heeft hij dat rapport aan een medewerker van de gemeente Eindhoven heeft overgelegd. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de inhoud van de betreffende telefoonnotitie. Nu het arbeidskundig rapport uitsluitend aan eiser is toegezonden als bijlage bij het primaire besluit van
30 oktober 2012 en eiser niet duidelijk heeft kunnen maken op welke andere wijze voornoemd rapport in het bezit van de gemeente Eindhoven zou kunnen zijn gekomen, kan naar het oordeel van de rechtbank als vaststaand worden aangenomen dat de primaire beslissing van 30 oktober 2012 eiser destijds heeft bereikt. Daarnaast is niet zonder betekenis dat eiser op en na 30 oktober 2012 in verschillende brieven door verweerder kenbaar is gemaakt dat zijn WIA-aanvraag was afgewezen.”
2. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hem destijds door de arbeidsdeskundige tijdens het gesprek op 29 oktober 2012 was meegedeeld dat hij geen WIA-uitkering zou krijgen, maar dat dit niet wil zeggen dat hij het besluit van 30 oktober 2012 destijds per post heeft ontvangen. Op de enkele basis van de telefoonnotitie van een telefoongesprek tussen een medewerker van het Uwv en een medewerker van de gemeente Eindhoven in het kader van een intakegesprek voor de bijstandsaanvraag van appellant kan niet bewezen worden geacht dat appellant het arbeidskundig rapport van 29 oktober 2012 bij dit intakegesprek aan de gemeente Eindhoven heeft overhandigd. De rechtbank heeft ten onrechte teveel belang gehecht aan de telefoonnotitie. Hoewel appellant niet meer weet hoe en op welk moment hij in het bezit is gekomen van het rapport van de arbeidsdeskundige, weet hij wel zeker dat hij het besluit van 30 oktober 2012 destijds niet heeft ontvangen.
3.1.
De Raad komt tot het volgende oordeel.
3.2.
Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat uit de houding en het gedrag van appellant kan worden afgeleid dat het besluit tot afwijzing van diens WIA-aanvraag hem destijds heeft bereikt. Uit de telefoonnotitie van 16 september 2013 blijkt dat het arbeidskundig rapport van 29 oktober 2012 door appellant aan de medewerkster van de gemeente Eindhoven is overgelegd tijdens het intakegesprek. Uit het in hoger beroep door het Uwv ingezonden afschrift van het gespreksverslag van het intakegesprek blijkt dat het betreffende rapport van de arbeidsdeskundige door de gemeente digitaal is opgeslagen. Hiermee is, naar het oordeel van de Raad, afdoende aannemelijk gemaakt dat appellant het arbeidskundig rapport destijds in het kader van de aanvraag om bijstand, heeft overgelegd. De overwegingen van de rechtbank onder 3 en 4 in de aangevallen uitspraak worden volledig onderschreven. Ten slotte wordt ook onderschreven het oordeel onder 5 in de aangevallen uitspraak dat niet is gebleken dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is
3.3.
Gelet op het onder 3.2 overwogene slaagt het hoger beroep niet.
3.4.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2016.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) P. Boer

HD