ECLI:NL:CRVB:2016:91
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.W. Schuttel
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen de afwijzing van een WIA-aanvraag
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn WIA-aanvraag af te wijzen. Het Uwv had het bezwaar van de appellant niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de wettelijke bezwaartermijn. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de appellant het besluit tot afwijzing van zijn WIA-aanvraag tijdig had ontvangen.
De appellant voerde in hoger beroep aan dat hij het besluit van 30 oktober 2012 niet had ontvangen, ondanks dat hij tijdens een gesprek met een arbeidsdeskundige op 29 oktober 2012 was geïnformeerd over de afwijzing van zijn aanvraag. De Raad overwoog dat het Uwv aannemelijk moest maken dat het besluit was verzonden, maar dat er geen deugdelijke verzendadministratie aanwezig was. Desondanks concludeerde de Raad dat uit het gedrag van de appellant kon worden afgeleid dat hij het besluit had ontvangen, onderbouwd door een telefoonnotitie en het feit dat hij handelingen had verricht die erop wezen dat hij op de hoogte was van de afwijzing.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van de bewijsvoering rondom de ontvangst van besluiten in het bestuursrecht, vooral in gevallen waar geen aangetekende verzending heeft plaatsgevonden.