ECLI:NL:CRVB:2016:846

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 maart 2016
Publicatiedatum
10 maart 2016
Zaaknummer
15/6637 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om Wubo-uitkering wegens niet voldoen aan nationaliteitseisen en gebrek aan blijvende invaliditeit

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1944 in het voormalig Nederlands-Indië, een beroep ingesteld tegen een besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder) van 2 juli 2015, waarin haar aanvraag om een Wubo-uitkering werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat appellante niet voldeed aan de eisen van nationaliteit en territorialiteit, en dat er geen sprake was van blijvende invaliditeit door oorlogsgeweld. Appellante had eerder, in juli 2001, een aanvraag ingediend die ook was afgewezen, maar in 2002 erkende verweerder dat zij was getroffen door oorlogsgeweld. Echter, de aanvraag werd afgewezen omdat zij niet voldeed aan de vereisten.

In november 2013 diende appellante opnieuw een aanvraag in, maar deze werd in september 2014 afgewezen op grond van het ontbreken van blijvende invaliditeit. Appellante voerde aan dat haar lichamelijke en psychische klachten niet gerelateerd waren aan het oorlogsgeweld, maar aan andere oorzaken. Na een bezwaarschrift dat te laat was ingediend, verklaarde verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk, omdat de termijn van dertien weken was overschreden. Appellante stelde dat zij gedwongen was om naar Jombang te gaan voor haar levensonderhoud, wat haar hinderde in het tijdig indienen van het bezwaarschrift.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante niet voldoende maatregelen had getroffen om kennis te nemen van belangrijke poststukken en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. Het beroep werd ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde dat het bestreden besluit in stand kon blijven. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

15/6637 WUBO
Datum uitspraak: 10 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] , Indonesië (appellante)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 2 juli 2015, kenmerk BZ01824540 (bestreden besluit). Dit besluit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 januari 2016. Daar is appellante niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

1. Appellante is geboren in 1944 in het toenmalig Nederlands-Indië. In juli 2001 heeft zij verzocht om toekenningen op grond van de Wubo. Bij besluit van verweerder van 19 maart 2002 is erkend dat appellante is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wubo. De aanvraag is echter afgewezen op de grond dat appellante niet voldeed aan de (destijds geldende) eisen van nationaliteit en territorialiteit. Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 29 augustus 2002 ongegrond verklaard.
2.1.
In november 2013 heeft appellante opnieuw verzocht om toekenningen op grond van de Wubo. Bij besluit van 8 september 2014 heeft verweerder het op grond van zeer bijzondere omstandigheden van een klaarblijkelijke hardheid geacht om op grond van het niet beschikken van de Nederlandse nationaliteit de Wubo niet op haar van toepassing te verklaren. De aanvraag is echter afgewezen op de grond dat er bij appellante geen sprake is van blijvende invaliditeit door het oorlogsgeweld. In dat verband is geoordeeld dat de lichamelijke en psychische klachten niet in verband staan met het door haar meegemaakte oorlogsgeweld, maar door andere oorzaken zijn ontstaan. Het besluit van 8 september 2014 is door de ambassade van het Koninkrijk der Nederlanden te Jakarta op 25 september 2014 aan appellante verzonden.
2.2.
Appellante heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend, gedateerd 8 januari 2015 en door verweerder ontvangen op 22 januari 2015. Op de vraag van verweerder naar de reden van de termijnoverschrijding heeft appellante geantwoord dat zij (langere tijd) naar familie in Jombang moest om aan geld te kunnen komen. Zij is bij mensen gaan werken om te kunnen voorzien in het (dagelijks) onderhoud van haar gezin, zoals het betalen van licht en water. Toen haar echtgenoot naar Soerabaja ging om naar het huis te kijken was er een brief van de Wubo uit Nederland. Door de afwijzing is zij flauwgevallen, waarna zij enige tijd te zwak is geweest om naar huis te gaan. Bij terugkomst in Soerabaja heeft zij alsnog het bezwaarschrift geschreven, aldus appellante.
2.3.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe is overwogen dat de bezwaartermijn van dertien weken is overschreden en dat appellante geen reden heeft aangevoerd die de termijnoverschrijding kan verontschuldigen.
3. In beroep herhaalt appellante dat zij gedwongen was naar Jombang te gaan om in haar levensonderhoud te kunnen voorzien.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De termijn voor het maken van bezwaar bedraagt op grond van artikel 56 van de Wubo dertien weken. Op grond van de gedingstukken staat vast dat deze termijn is overschreden. Om deze reden dient niet-ontvankelijkheid te worden uitgesproken tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest als bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.2.
Het ligt op de weg van appellante om bij langdurige afwezigheid voldoende maatregelen te treffen om kennisneming en afhandeling van (belangrijke) poststukken tijdens haar afwezigheid mogelijk te maken en - zonodig met behulp van derden - zorg te dragen voor het tijdig (laten) indienen van een bezwaarschrift. Omdat de gedingstukken ook geen aanleiding geven voor een veronderstelling dat de bezorging van het besluit van 8 september 2014 niet adequaat is geweest, ziet de Raad geen reden om de termijnoverschrijding op grond van artikel 6:11 van de Awb verschoonbaar te achten. Verweerder heeft het bezwaar tegen het besluit van 8 september 2014 terecht niet-ontvankelijk verklaard.
4.3.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep moet ongegrond worden verklaard.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2016.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD