ECLI:NL:CRVB:2016:825

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 februari 2016
Publicatiedatum
10 maart 2016
Zaaknummer
15/27 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op WIA-uitkering en medische beoordeling door verzekeringsartsen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv, waarbij hem geen recht op een WIA-uitkering werd toegekend. Appellant, die van januari 2003 tot oktober 2009 als lader/losser werkte, meldde zich op 19 maart 2012 ziek vanwege voet- en rugklachten, en meldde daarnaast knie- en gehoorklachten in het kader van zijn WIA-aanvraag. Het Uwv concludeerde op 8 januari 2014 dat appellant met ingang van 17 maart 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was en dus geen recht op een WIA-uitkering had. Dit besluit werd in een later bestreden besluit bevestigd.

De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond, waarbij zij oordeelde dat de verzekeringsgeneeskundige beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de ingediende informatie van de behandelaars voldoende had betrokken in zijn beoordeling. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat zijn medische situatie ernstiger was dan door het Uwv werd aangenomen, en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn klachten.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om de beoordeling van de verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten en dat de door appellant ingediende medische stukken geen nieuwe informatie boden die de eerdere conclusies konden ondermijnen. De Raad concludeerde dat appellant met de vastgestelde beperkingen in staat was om de functies van samensteller, productiemedewerker industrie en inpakker te vervullen. De uitspraak werd openbaar gedaan op 26 februari 2016.

Uitspraak

15/27 WIA
Datum uitspraak: 26 februari 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
21 november 2014, 14/4479 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Huisman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Nadien heeft appellant de gronden aangevuld en informatie van de huisarts en de KNO-arts aan de Raad gestuurd.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend met daarbij een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaats gevonden op 15 januari 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Huisman en E.M. Loekili, tolk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A. Put.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft van januari 2003 tot oktober 2009 gewerkt als lader/losser voor ruim
40 uur per week bij [naam werkgever] Op 19 maart 2012 heeft hij zich ziek gemeld vanuit een uitkeringssituatie op grond van de Werkloosheidswet vanwege
voet- en rugklachten. In het kader van de aanvraag om een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft hij ook knieklachten en gehoorklachten gemeld.
1.2.
Bij besluit van 8 januari 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 17 maart 2014 geen recht op een WIA-uitkering is ontstaan omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Bij besluit van 16 juni 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe overwogen dat de verzekeringsgeneeskundige beoordeling op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de door appellant in beroep ingediende informatie van de behandelaars uitdrukkelijk en in voldoende mate in zijn beoordeling betrokken. Appellant heeft verder geen (medische) gegevens ingezonden die zijn standpunt dat hij zwaarder beperkt is onderbouwen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan het door de verzekeringsartsen ingenomen standpunt met betrekking tot de belastbaarheid van appellant op 17 maart 2014. De arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit acht de rechtbank toereikend gemotiveerd.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat uit de in beroep overgelegde medische stukken wel degelijk blijkt dat hij ernstiger beperkt is als gevolg van de knie- en rugklachten en het gehoorverlies dan het Uwv heeft aangenomen. Appellant heeft gewezen op informatie van de huisarts en de KNO-arts waaruit blijkt dat hij lijdt aan ernstige perceptieve slechthorendheid, tinnitus en duizeligheidsklachten. Deze laatste twee klachten bestonden ook al op de datum in geding, maar komen niet expliciet aan de orde in de rapporten van de verzekeringsartsen. Appellant stelt dat hij gemeld heeft dat hij hoofdpijn en spannings- en concentratieklachten heeft en dat hij slecht slaapt. Met deze klachten is onvoldoende rekening gehouden.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank is met juistheid tot het oordeel gekomen dat er geen aanleiding is het onderzoek door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep onzorgvuldig te achten en dat evenmin aanleiding bestaat voor de conclusie dat zij de beperkingen van appellant hebben onderschat. Terecht heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep alle informatie in het onderzoek heeft betrokken en dat voldoende is gemotiveerd waarom de door appellant in beroep overgelegde informatie geen aanleiding geeft om het standpunt over de belastbaarheid van appellant te wijzigen. Uit de in hoger beroep ingediende medische stukken van huisarts H.J. van Brummen van
17 december 2014 en van KNO-arts J.G. Mol van 25 november 2014 kan niet afgeleid worden dat de verzekeringsartsen een onjuist beeld hadden van de medische situatie van appellant op de datum in geding. In reactie op deze stukken van de huisarts en de KNO-arts schrijft de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht dat de in hoger beroep ingediende informatie niet ziet op de gezondheidssituatie van appellant op de datum in geding. Voorts stelt hij dat appellant bij het onderzoek geen melding heeft gemaakt van de tinnitus en de duizeligheidsklachten. Er zijn geen aanknopingspunten om de naar behoren gemotiveerde beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet juist te achten. Terecht heeft de rechtbank het standpunt van het Uwv onderschreven dat appellant met de in de Functionele Mogelijkhedenlijst opgenomen beperkingen in staat is de bij de schatting in aanmerking genomen functies van samensteller, productiemedewerker industrie en inpakker te vervullen.
4.2.
De overwegingen onder 4.1 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en P. Vrolijk en R.P.T. Elshoff als leden, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2016.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) J.R. van Ravenstein

TM