ECLI:NL:CRVB:2016:825
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.W. Schuttel
- P. Vrolijk
- R.P.T. Elshoff
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op WIA-uitkering en medische beoordeling door verzekeringsartsen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv, waarbij hem geen recht op een WIA-uitkering werd toegekend. Appellant, die van januari 2003 tot oktober 2009 als lader/losser werkte, meldde zich op 19 maart 2012 ziek vanwege voet- en rugklachten, en meldde daarnaast knie- en gehoorklachten in het kader van zijn WIA-aanvraag. Het Uwv concludeerde op 8 januari 2014 dat appellant met ingang van 17 maart 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was en dus geen recht op een WIA-uitkering had. Dit besluit werd in een later bestreden besluit bevestigd.
De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond, waarbij zij oordeelde dat de verzekeringsgeneeskundige beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de ingediende informatie van de behandelaars voldoende had betrokken in zijn beoordeling. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat zijn medische situatie ernstiger was dan door het Uwv werd aangenomen, en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn klachten.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om de beoordeling van de verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten en dat de door appellant ingediende medische stukken geen nieuwe informatie boden die de eerdere conclusies konden ondermijnen. De Raad concludeerde dat appellant met de vastgestelde beperkingen in staat was om de functies van samensteller, productiemedewerker industrie en inpakker te vervullen. De uitspraak werd openbaar gedaan op 26 februari 2016.