Uitspraak
19 december 2014, 14/3146 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de aanvraag van appellant voor bijstandsverlening op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) is afgewezen. Appellant had zich op 13 januari 2014 gemeld voor bijstand en diende op 22 januari 2014 een aanvraag in. De gemeente Rotterdam vroeg appellant om nadere gegevens, waaronder bankafschriften en bewijsstukken van zijn levensonderhoud sinds januari 2011. Appellant verklaarde dat hij leefde van het geven van adviezen aan mensen uit Polen, Rusland en Bulgarije, maar kon niet aantonen hoe hij zijn inkomen had verworven.
De gemeente weigerde de aanvraag omdat niet kon worden vastgesteld of appellant in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, omdat hij onvoldoende duidelijkheid had gegeven over zijn financiële situatie. Appellant ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellant niet voldoende objectieve en verifieerbare gegevens had overgelegd om aan te tonen dat hij in de periode voorafgaand aan zijn aanvraag in zijn levensonderhoud had voorzien.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.