ECLI:NL:CRVB:2016:653

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 februari 2016
Publicatiedatum
25 februari 2016
Zaaknummer
15-1551 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.J. van Vulpen-Grootjans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vaststelling functie in het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) en toepassing van de hardheidsclausule

Op 25 februari 2016 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de vaststelling van functies binnen het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP). De zaak betreft de korpschef van politie en vier betrokkenen, die in beroep gingen tegen eerdere besluiten van de korpschef. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had de eerdere besluiten vernietigd en de korpschef opgedragen nieuwe beslissingen te nemen. De betrokkenen stelden dat de toekenning van de LFNP-functie hen benadeelde, omdat deze inhoudelijk afweek van hun korpsfunctie. De Raad oordeelde dat de korpschef niet onterecht de hardheidsclausule had geweigerd, aangezien de verschillen tussen de LFNP-functie en de korpsfunctie inherent zijn aan de gekozen systematiek van matching. De Raad concludeerde dat de betrokkenen niet aannemelijk hadden gemaakt dat de matching niet overeenkomstig de Regeling was geschied. Het hoger beroep van de korpschef werd gegrond verklaard, de eerdere uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en de beroepen tegen de bestreden besluiten werden ongegrond verklaard.

Uitspraak

15/1551 AW e.v. (zie bijlage)
Datum uitspraak: 25 februari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 januari 2015, 14/3858, 14/3864, 14/3867 en 14/3880 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de korpschef van politie (korpschef)
[betrokkene 1] te [woonplaats] en drie anderen, zoals vermeld op de bij deze uitspraak behorende lijst (betrokkenen)
PROCESVERLOOP
De korpschef heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene [betrokkene 4] heeft mr. W.J. Dammingh, advocaat, incidenteel hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkenen [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] heeft mr. M. Scheggetman verweerschriften ingediend. Namens betrokkene [betrokkene 4] heeft mr. Dammingh een verweerschrift ingediend.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft de korpschef op 5 maart 2015 nieuwe beslissingen op bezwaar genomen. Namens betrokkenen [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] heeft mr. Scheggetman daarop een reactie gegeven. Namens betrokkene [betrokkene 4] heeft
mr. Dammingh daarop een reactie gegeven.
De korpschef heeft nadere stukken ingediend. Namens betrokkenen [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] heeft mr. Scheggetman nadere stukken ingediend. Namens betrokkene [betrokkene 4] heeft mr. Dammingh nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2016. Betrokkenen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] zijn verschenen, bijgestaan door mr. P.W. Kuijper, advocaat. Mr. Kuijper is tevens verschenen voor betrokkene [betrokkene 3] . Betrokkene [betrokkene 4] is verschenen, bijgestaan door mr. Dammingh. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door F.J.H. Gunther,
mr. F.A.M. Bot en mr. V. de Kruijf-Stellaard.

OVERWEGINGEN

1.1.
In het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie 2008-2010 is onder meer afgesproken dat voor de sector Politie landelijk een nieuw functiegebouw zal gaan gelden. Daartoe is een stelsel van (uiteindelijk) 92 functies met daarbij behorende functiebenamingen ontwikkeld, voorzien van een waardering per functie. Dit geheel wordt aangeduid als het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) en is vastgelegd in de Regeling vaststelling LFNP (Stcrt. 2013, nr. 13079). Voor een uiteenzetting over de onderscheiden stappen in het kader van de invoering van het LFNP alsmede een weergave van de toepasselijke regelgeving verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 1 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1550 en ECLI:NL:CRVB:2015:1663.
1.2.
Bij besluiten van 10 juni 2011 heeft de korpschef de uitgangspositie van betrokkenen [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 4] op alle relevante data vastgesteld op de functie van groepschef A en V (TH). Bij besluit van 24 oktober 2011 heeft de korpschef de uitgangspositie van betrokkene [betrokkene 3] op alle relevante data vastgesteld op de functie van chef arrestantenzorg. Betrokkenen hebben tegen deze besluiten geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3.
Na het voornemen daartoe bekend te hebben gemaakt en betrokkenen gelegenheid te hebben geboden hun bedenkingen daartegen kenbaar te maken, heeft de korpschef bij besluiten van 16 december 2013 met ingang van 31 december 2009 aan betrokkenen de LFNP-functie senior beveiliging, schaal 8, vakgebied beveiliging toegekend. Tevens heeft de korpschef bij genoemde besluiten bepaald dat betrokkenen per 1 januari 2012 naar de genoemde functie overgaan. Na deze datum zijn er, aldus verder de besluiten, geen formele wijzigingen meer geweest die relevant zijn voor de situatie van betrokkenen in het LFNP. Betrokkenen hebben tegen deze besluiten bezwaar gemaakt. Bij besluiten van 14 mei 2014 (bestreden besluiten) heeft de korpschef deze bezwaren ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak de beroepen tegen de bestreden besluiten gegrond verklaard, deze besluiten vernietigd en de korpschef opdracht gegeven tot het nemen van nieuwe beslissingen op bezwaar. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat en voor zover hier van belang, overwogen dat de bestreden besluiten bevoegd zijn genomen, nu de directeur HRM op grond van het Mandaatbesluit Politie januari 2014 bevoegd was om namens de korpschef te beslissen op de bezwaarschriften van betrokkenen. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de transponeringstabel (TPT), opgenomen in de bijlage bij de Regeling overgang naar een LFNP-functie, Stcrt. 2013, nr. 13141 (Regeling), evenals de Regeling zelf als een algemeen verbindend voorschrift is te beschouwen en dat daaraan niet zodanig ernstige tekortkomingen kleven dat deze niet ten grondslag mocht worden gelegd aan de jegens betrokkenen tot stand gebrachte besluitvorming. De rechtbank heeft voorts overwogen niet het standpunt van de korpschef te delen dat deze geen ruimte heeft voor toepassing van de in artikel 5, vierde lid, van de Regeling opgenomen hardheidsclausule indien dat zou leiden tot een andere uitkomst dan wordt gedicteerd door de (laatste stap van de) matching. Indien een beroep wordt gedaan op de hardheidsclausule en de korpschef dit beroep niet wenst te honoreren, dan zal hij, aldus de rechtbank, gemotiveerd en onderbouwd moeten stellen waarom hij van mening is dat het resultaat van de matching in het bewuste individuele geval voorzienbaar was of in overeenstemming is te achten met de bedoeling van de wetgever.
3. De korpschef en betrokkene [betrokkene 4] hebben zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Het incidenteel hoger beroep van betrokkene [betrokkene 4]
4.1.
Betrokkene [betrokkene 4] heeft aangevoerd dat de rechtbank de TPT ten onrechte heeft aangemerkt als een algemeen verbindend voorschrift en dat deze niet als grondslag voor het bestreden besluit had mogen dienen. Zoals de Raad in de onder 1.1 aangehaalde uitspraken van 1 juni 2015 tot uitdrukking heeft gebracht, kan de TPT, anders dan de korpschef en de rechtbank tot uitgangspunt hebben genomen, inderdaad niet worden aangemerkt als een algemeen verbindend voorschrift. Dit neemt echter niet weg dat aan deze tabel, mede op grond van de waarborgen waarmee de totstandkoming ervan is omgeven, een zwaarwegende betekenis moet worden gehecht. De korpschef mag dan ook bij het nemen van besluiten over de toekenning van en overgang naar een LFNP-functie ervan uitgaan dat de toepassing van de voor het matchingsproces geldende regels tot de in de tabel vermelde uitkomst leidt. Het enkele feit dat de korpschef de TPT heeft aangemerkt als algemeen verbindend voorschrift, maakt nog niet dat het bestreden besluit een voldoende motivering ontbeert. De korpschef mag immers in beginsel volstaan met een verwijzing naar de TPT. Beoordeeld moet dan ook worden of het bestreden besluit anderszins een onvoldoende motivering bevat. Daarbij wordt opgemerkt dat, zoals eveneens in de hiervoor genoemde uitspraken van 1 juni 2015 tot uitdrukking is gebracht, het aan de betrokken politieambtenaar is om aannemelijk te maken dat de matching in zijn geval niet conform de Regeling en de TPT is geschied, dan wel dat het resultaat van de matching onhoudbaar is te achten. Het enkele feit dat een andere uitkomst van de matching ook verdedigbaar zou zijn geweest, is hiervoor niet voldoende. Verder kan de betrokken politieambtenaar zich niet beroepen op feiten of omstandigheden die hij reeds in het kader van de vaststelling van de uitgangspositie naar voren had kunnen brengen.
4.2.
In hetgeen betrokkene [betrokkene 4] heeft aangevoerd, ziet de Raad geen aanleiding om nu anders te oordelen dan in de hiervoor genoemde uitspraken van 1 juni 2015. Betrokkene [betrokkene 4] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de matching in zijn geval niet overeenkomstig de Regeling is geschied of dat het resultaat van de matching anderszins onhoudbaar is te achten. Zoals hiervoor, in 4.1, al is overwogen, is de enkele stelling dat een andere uitkomst van de matching ook verdedigbaar zou zijn geweest niet voldoende voor die conclusie. Het incidenteel hoger beroep van betrokkene [betrokkene 4] slaagt dus niet.
Het hoger beroep van de korpschef
4.3.
Het hoger beroep van de korpschef is gericht tegen het oordeel van de rechtbank betreffende de in artikel 5, vierde lid, van de Regeling neergelegde hardheidsclausule. De korpschef heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de bewijslast heeft omgekeerd door te oordelen dat indien een beroep wordt gedaan op de hardheidsclausule en de korpschef dit niet wenst te honoreren, hij gemotiveerd en onderbouwd zal moeten stellen waarom hij van mening is dat het resultaat van de matching voorzienbaar was of in overeenstemming is te achten met de bedoeling van de wetgever.
4.4.
Op zichzelf beschouwd stelt de korpschef met juistheid dat wie zich beroept op een in de van toepassing zijnde regelgeving neergelegde hardheidsclausule zoals hier aan de orde, de bewijslast draagt ten aanzien van de feiten die dat beroep moeten onderbouwen. Het betreft immers een uitzonderingsregeling, waaraan de korpschef dan ook niet uit eigen beweging behoeft te toetsen. Hiervan moet worden onderscheiden de motivering van een eventuele weigering om een uitdrukkelijk gedaan en met feiten onderbouwd beroep op de hardheidsclausule te honoreren. Dat laatste - het toelichten waarom in het bewuste geval, in aanmerking genomen de feiten zoals de betrokkene die heeft aangedragen, geen sprake is van, in de formulering van artikel 5, vierde lid, van de Regeling, onbillijkheden van overwegende aard of een bijzondere situatie - is vanzelfsprekend aan de korpschef. De door de korpschef betwiste overweging van de rechtbank ziet op het laatste, niet op het eerste. Van een omkering van de bewijslast kan dus niet worden gesproken.
4.5.
Niettemin betwist de korpschef terecht het oordeel van de rechtbank dat aan de bestreden besluiten op dit punt een (motiverings)gebrek kleeft. Betrokkenen hebben in dit verband gesteld dat hun feitelijke werkzaamheden niet (geheel) terugkomen in de LFNP-functie en dat zij taken en verantwoordelijkheden kwijtraken. Zoals is overwogen in de onder 1.1 genoemde uitspraken van de Raad van 1 juni 2015 is toepassing van de hardheidsclausule niet aangewezen in geval de LFNP-functie inhoudelijk afwijkt van de korpsfunctie. Dat een politieambtenaar kan overgaan naar een LFNP-functie waarvan de inhoud afwijkt van zijn korpsfunctie is immers inherent aan de (door de regelgever) bewust gekozen wijze waarop moet worden gematcht en is ook verklaarbaar uit het gegeven dat de werkzaamheden binnen verschillende politieregio’s worden ondergebracht in één nieuw landelijk functiegebouw. Dat de toegekende LFNP-functie volgens betrokkenen een verschraling meebrengt van hun taken en verantwoordelijkheden leidt niet tot een ander oordeel. Ook dit is inherent aan de bewust gekozen wijze waarop moet worden gematcht. Een eventuele verschraling van het takenpakket van een betrokkene kan dan ook niet worden beschouwd als een onbedoelde onbillijke uitwerking van de Regeling. De mogelijkheid van verschillen tussen de korpsfunctie en de LFNP-functie is door de regelgever uitdrukkelijk onder ogen gezien. Dergelijke verschillen zijn uitdrukkelijk beoogd vanuit de - meer op abstracte functiebeschrijving gerichte - systematiek van het LFNP. Het nieuwe functiegebouw strekt nu eenmaal tot uniformering en harmonisering, waaraan inherent is dat niet voor iedereen de situatie bij het oude kan blijven. De korpschef heeft, kortom, niet ten onrechte toepassing van de hardheidsclausule geweigerd.
4.6.
Anders dan de rechtbank en met de korpschef acht de Raad de in de bestreden besluiten gegeven motivering op dit punt niet ontoereikend. Daarin staat immers vermeld dat geen sprake is van onbillijkheden van overwegende aard en dat in hetgeen betrokkenen aanvoeren geen reden wordt gevonden om af te wijken van de uitkomst van de van toepassing zijnde systematiek. Daarbij is verwezen naar de in de bestreden besluiten uiteengezette systematiek van de matching. Bij de bespreking van de gronden van betrokkenen tegen deze systematiek heeft de korpschef tevens gemotiveerd waarom de omstandigheid dat betrokkenen een deel van de werkzaamheden van hun korpsfunctie niet terugzien in de LFNP-functie niet kan leiden tot een gegrondverklaring van het bezwaar. In dit verband is van belang dat in de primaire besluiten uitdrukkelijk aan betrokkenen is toegezegd dat door de invoering van het LFNP niets wijzigt aan hun feitelijke werkzaamheden en dat zij blijven doen wat zij deden. Geoordeeld wordt dan ook dat de korpschef wel degelijk, zij het heel summier, heeft aangegeven waarom het resultaat van de matching in de bewuste individuele gevallen voorzienbaar was of in overeenstemming is te achten met de bedoeling van de wetgever. Weliswaar was het beter geweest als de motivering op dit punt wat meer op de persoon van betrokkenen toegesneden was geweest, maar van een motiveringsgebrek op het bewuste punt kan niet worden gesproken.
4.7.
Het hoger beroep van de korpschef slaagt dus. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaren. Daarmee komt de grondslag te ontvallen aan de besluiten van 5 maart 2015. De Raad zal deze besluiten eveneens vernietigen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart de beroepen tegen de besluiten van 14 mei 2014 ongegrond;
- vernietigt de besluiten van 5 maart 2015.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans, in tegenwoordigheid van
M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2016.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD

Lijst van procedurenummers en betrokkenen:
15/1551 AW, 15/1637 AW [betrokkene 1]
15/1552 AW, 15/1639 AW [betrokkene 2]
15/1553 AW, 15/1641 AW [betrokkene 3]
15/1554 AW, 15/1643 AW, 15/2843 AW [betrokkene 4] te Oosterhout