ECLI:NL:CRVB:2016:651

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 februari 2016
Publicatiedatum
25 februari 2016
Zaaknummer
14-3004 WSW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.J. van Vulpen-Grootjans
  • M.S. Boomhouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor Wsw-indicatie op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellante had op 1 augustus 2012 een aanvraag ingediend voor een indicatie op grond van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had deze aanvraag op 13 november 2012 afgewezen, omdat appellante niet tot de doelgroep van de Wsw behoort. Ondanks haar beperkingen werd zij in staat geacht om ten minste twintig uur per week te werken, mits het werk beperkt bleef tot lichte, zittende werkzaamheden met af en toe de mogelijkheid om te vertreden. De noodzakelijke aanpassingen konden binnen een reguliere werkomgeving worden gerealiseerd.

Appellante ging in bezwaar tegen deze afwijzing, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt in een bestreden besluit van 9 april 2013. De rechtbank verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond. In hoger beroep stelde appellante dat haar gezondheidsklachten ernstiger zijn dan eerder aangenomen en dat zij slechts één tot twee uur per dag iets kan ondernemen. De Raad oordeelde echter dat er geen aanleiding was om de medische en arbeidskundige onderzoeken onzorgvuldig te achten. De conclusies van de verzekeringsartsen werden bevestigd, en het hoger beroep van appellante werd afgewezen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/3004 WSW
Datum uitspraak: 25 februari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
15 april 2014, 13/483 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.T. Dieters, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 14 januari 2016. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Op 1 januari 2015 is de Invoeringswet Participatiewet in werking getreden. Met deze wet zijn wijzigingen aangebracht in onder meer de Wet sociale werkvoorziening (Wsw). Op grond van het overgangsrecht blijft op deze zaak het recht van toepassing zoals dat gold vóór
1 januari 2015.
2.1.
Appellante heeft op 1 augustus 2012 een aanvraag gedaan voor een indicatie op grond van de Wsw.
2.2.
Naar aanleiding van deze aanvraag heeft de werkcoach op 6 november 2012 een rapport uitgebracht.
2.3.
Bij besluit van 13 november 2012 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen op de grond dat appellante niet tot de doelgroep van de Wsw behoort. Zij wordt ondanks haar beperkingen in staat geacht ten minste twintig uur per week, vier uur per dag, te werken wanneer het werk beperkt blijft tot werkzaamheden van lichte aard die zittend kunnen worden uitgevoerd en waarbij appellante af en toe kan vertreden. De noodzakelijke aanpassingen kunnen in een regulier bedrijf worden geregeld, zodat zij zich in een reguliere werkomgeving staande kan houden.
2.4.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellante hebben de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv rapporten opgesteld. Beiden hebben geconcludeerd dat er geen argumenten zijn om af te wijken van het primaire oordeel. Op grond hiervan heeft het Uwv bij besluit van 9 april 2013 (bestreden besluit) het bezwaar tegen het besluit van 13 november 2012 ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
4.1.
Appellante heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat haar gezondheidsklachten omvangrijker en ernstiger zijn dan is aangenomen, dat zij daarom hooguit één tot twee uur per dag iets kan ondernemen en niet in staat is tot het verrichten van werkzaamheden buiten Wsw-verband. Appellante heeft ter onderbouwing van haar standpunt een (deel van een) huisartsenjournaal over het jaar 2014 overgelegd.
4.2.
Bij rapport van 6 januari 2015 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv gereageerd op het hoger beroepschrift en het huisartsenjournaal.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat er geen aanleiding is de medische en arbeidskundige onderzoeken onzorgvuldig te achten. Het Uwv heeft daarom mogen afgaan op de conclusies van de onderzoeksrapporten en heeft op basis daarvan terecht het standpunt ingenomen dat appellante weliswaar beperkingen heeft bij het verrichten van arbeid, maar dat de aanpassingen op de werkplek die in verband daarmee nodig zijn binnen redelijke grenzen in een reguliere arbeidsomgeving kunnen worden gerealiseerd.
5.2.
Het in hoger beroep door appellante overgelegde huisartsenjournaal geeft geen aanleiding de door de verzekeringsartsen vastgestelde medische beperkingen in twijfel te trekken. Appellante heeft geen nadere medische informatie verstrekt.
5.3.
Uit 5.1 en 5.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans, in tegenwoordigheid van
M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
25 februari 2016.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD