ECLI:NL:CRVB:2016:602
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift inzake bijstandsherziening en psychische klachten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, dat zijn bijstand over een bepaalde periode had herzien en teruggevorderd. Dit bezwaar was echter te laat ingediend, wat leidde tot de vraag of de termijnoverschrijding verschoonbaar was vanwege de psychische klachten van de appellant.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant op 19 juli 2014, na afloop van de bezwaartermijn, bezwaar had gemaakt tegen het besluit van 15 april 2014. Het college verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, omdat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij door zijn psychische klachten niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep ging.
In hoger beroep heeft de Raad de argumenten van de appellant beoordeeld, waaronder het behandelplan van zijn psychiater en eerdere rapportages over zijn psychische toestand. De Raad concludeerde dat de appellant niet voldoende had aangetoond dat zijn klachten hem belemmerden om tijdig een bezwaarschrift in te dienen. De Raad oordeelde dat het college terecht het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van bezwaarschriften en de voorwaarden waaronder een termijnoverschrijding als verschoonbaar kan worden aangemerkt, met name in het licht van psychische klachten.