ECLI:NL:CRVB:2016:598
Centrale Raad van Beroep
Afwijzing bijstandsaanvraag door onduidelijke woonsituatie en rechtmatigheid huisbezoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellante, afkomstig uit Hongarije, had een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend, maar deze was door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op de stelling dat appellante niet woonachtig was in de gemeente Den Haag, wat in rechte onaantastbaar was geworden. Appellante was sinds 22 november 2013 ingeschreven op een adres in Den Haag, maar er waren twijfels over haar feitelijke woonsituatie.
Het college had een huisbezoek afgelegd op 26 februari 2014, na eerdere twijfels over de juistheid van de door appellante verstrekte gegevens. Tijdens dit huisbezoek werden bevindingen gedaan die leidden tot de conclusie dat appellante onjuiste of onvolledige informatie had verstrekt over haar woonsituatie. De Raad oordeelde dat het college een redelijke grond had voor het huisbezoek en dat appellante toestemming had gegeven, waardoor het huisbezoek niet onrechtmatig was.
De Raad concludeerde dat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden, wat betekende dat het college niet kon vaststellen of zij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen, en de eerdere uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.